167. M. ter Braak aan E. du Perron
Rotterdam, 8 Juni '32

Beste Eddy Mag ik eerst een woordje zeggen over een psychologische ontdekking, die ik gedaan heb, en die geleidelijk aan voor mij zekerheid gaat worden? Dat je er een slecht gecureerd minderwaardigheidscomplex op na houdt; ergens, waar ik het bij jou niet zou hebben verwacht. Ik las n.l. gisteren je brief aan Bouws, waarover de goede man zeer ontsteld was; en m.i. terecht, ik kan die brief niet anders dan bijzonder unfair noemen. Om, terwijl je natuurlijk wist of minstens sterk vermoedde, dat Bouws de zonden tegen de puntjes etc. begaan had, een redevoering te gaan houden tegen een anonyme ‘meneer’, die je zonder eenige reserve afdekt, of hij je met oneerbare voorstellen te na was gekomen, dat gaat me werkelijk te ver! Ik was werkelijk even razend op je en je zult het mij, als je 100% toegewijde vriend, wel niet kwalijk nemen, dat ik je ronduit zeg, wat ik van dat soort brieven denk! Vooral, omdat het de prolongatie is van die andere Forum-verschillen. Ik ben bereid aan te nemen, dat je in dezen gelijk hebt; dan nog is je onmiddellijk vijandige toon tegenover menschen, die het beste bedoelen, een bewijs van een allerzonderlingst gevoel van wantrouwen; de naam ‘minderwaardigheidscomplex’ is voor dit gevoel dunkt me niet verkeerd. Je veronderstelt blijkbaar, zoowel bij Bouws als bij mij, telkens kwade trouw (bewust of onbe-

[p. 219]

wust) en in plaats van te informeeren naar de reden van het vergrijp, kom je dan maar voor den dag met een stormaanval, die in geen enkele verhouding staat tot de futiliteiten waar het om gaat. Temeer, waar Bouws zich door de verlating der proeven een ongeluk heeft gewerkt om het nummer op 1 Juni uit te krijgen! Het was je plicht geweest, om even, voor je uit de verte zulk een brief lanceerde, te overwegen, of het misverstand niet met de beste intenties kon zijn geschied; dan had je brief voor 75% achterwege kunnen blijven en de overige 25% hadden op niemand een onaangename indruk gemaakt; de volgende maal zou er meer acht geslagen zijn op je correcties dan nu gebeurd is. Het is natuurlijk onprettig, als je verwaarloosde correctie ontdekt, maar het is belachelijk, om daaruit maar aanstonds achterdochtig ‘verguizing’ of ‘minachting’ te construeeren. Ik kan me dit niet anders verklaren, dan uit een gevoel van minderwaardigheid, dat zich bij je heeft vastgezet en zich nu zelfs tegen je beste vrienden afreageert. Precies hetzelfde met die Panopticum-futiliteiten, en met de critiek, die ik destijds op je beide sonnetten gaf! Onmiddellijk voel je je geprikkeld, verwaarloosd, beleedigd, geattaqueerd, god weet wat meer, en het resultaat is telkens een brief, waarvan de ontvanger de vijandschap kwetst. Ik heb niets tegen de grootste openhartigheid, maar een fulminatie als tegen den ‘meneer’ van Bouws is een kinderachtigheid. ‘Ik ben nog nooit zoo misselijk behandeld’, schrijf je mij n.b.! Dan heb je, als het je ernst is, niet veel misselijks ondervonden! Maar daarom gaat het niet eens: alleen al, als je veronderstelt, dat Bouws en ik, die de proeven in laatste instantie hebben nagekeken, je met opzet misselijk willen behandelen, ben je er naast, en geef je er blijk van iets te veronderstellen (a priori!), dat je desnoods bij Dirk Coster kunt aannemen, maar niet bij mij. Je zakelijke verzoek: om de proeven van Coster tijdig te ontvangen, is volkomen billijk en er zal voor gezorgd worden ook; maar waarom dit verzoek met een serie verdachtmakingen gepaard moet gaan, begrijp ik niet. Van jou tenminste niet. En de eenige weg, die me over blijft, is, het voor mezelf te verklaren. Heeft de botte

[p. 220]

tegenstand, die de hollandsche Theun's en Thony's bieden, je werkelijk toch meer gedaan, dan ik dacht? Of zit het dieper, en stamt dit gevoel uit een veel vroeger tijd? Het zou me interesseeren, dat te weten.

Wat nu de zuiver zakelijke kant betreft, je hebt hoogstwaarschijnlijk gelijk. Maar waarom lever je je copij niet zooveel mogelijk persklaar af? Dan vervalt al dit gedonderjaag, dat verdubbeling van kosten meebrengt. Op kleinigheden zal geen mensch aanmerking maken, en zelfs op veel kleinigheden niet; maar het is begrijpelijk, dat reeksen van 3 puntjes, die in 4 moeten worden veranderd, aanleiding geven tot zure gezichten. Ik hoop, dat je dit nu weer niet beschouwt als een aanleiding, om de boel er bij neer te smijten en verder b.v. geen proeven meer te corrigeeren; want ik zou dan werkelijk het gevoel krijgen, dat ik een eenvoudige zakelijke quaestie niet meer met je kon bedisputeeren. Wanneer in het algemeen de copij ongeveer persklaar wordt ingeleverd, zal geen sterveling ooit tegen (zelfs een behoorlijk aantal) correcties bezwaar maken; daarom schrijf ik je hierover.

Ik vond het nummer van Forum bijzonder geslaagd en de doodzonde, dat de Vries ergens voorging bij andere poëzie, is me niet opgevallen voor je er aanmerking op maakte. En wat kan je dat toch schelen! Je komt op deze manier nog in het schuitje van Scholte, die een blad ‘niet kan lezen’, als het niet typographisch heilig is. Maar overigens ben ik het in dit opzicht met je eens.

Het stukje over Lawrence is bijzonder aardig; ik heb de citaten gecontroleerd, God moest Him zijn, verder was alles in orde. Hoe kom je aan dat benijdenswaardige geheugen? Ik zal St. Mawr maar niet lezen; ik keek het eens door en ontdekte, dat je meening volkomen juist was. - Laten wij nu s.v.p. dat vers tegen Vic niet plaatsen; ik vind het bepaald niet erg geslaagd, en tegenover het persoonlijk feit (welk? weet niet), dat aan Vic's gedicht ten grondslag ligt, onnoodig kwetsend. (Alweer: je gaat me zeker voor een tolerant oud wijf verslijten; mijn minderwaardigheidscomplex! maar ik zeg dit uit vriendschap voor den goeden Vic.) Wil Bep niet over Mädchen in Uniform schrijven? Het lijkt me

[p. 221]

juist iets voor haar, veel meer dan voor mij. Vraag het haar nog eens dringend! Haar stuk over Schnitzler wint bij iedere lezing; het laatste hoofdstuk is, dunkt me, wel ongeveer het beste, wat zij ooit geschreven heeft.

Dat je intelligentie drijft op je affecten? Natuurlijk, en deze brief is een bewijs, dat ik èn op je affecten èn op je intelligentie bouw, want anders zou ik een nietszeggend pampiertje hebben gestuurd. Bij mij is, geloof ik, de intelligentie meer tot een affect geworden, zoodat ik daarom niet minder polemisch ben dan jij, maar minder geneigd, persoonlijke antipathieën te veronderstellen. (Een argeloosheid, waar ik voor zal boeten, op een gegeven moment). Want tot toelichting van deze ‘scherpe’ brief nog dit: het heeft me zelf verbaasd, dit ‘affect’ in je te ontdekken en het verandert niets aan mijn opinie over je. Het is een buitengewoon eerlijk affect, alleen m.i. verdomd kinderachtig. En ik, die op zooveel punten revoluties in mezelf aan je te danken heb, kan je toch deze ‘scherpe’ woorden wel schrijven?

Reageer spoedig. Een scherpe brief moet scherp beantwoord worden. Groet Bep heel hartelijk, zelf een bijzonder knijpende handdruk van je

Menno

Schrijf den goeden Everard toch even een verzoenend briefje, hij was totaal gedeprimeerd.

Hart. gr. van Truida, die je ook verwijtend aanblikt. Tot op zekere hoogte dan...

Dumay vordert snel en heeft nu den omvang van Hampton Court bereikt.

Hierbij de foto's terug, met dank voor het vertrouwen!

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie