173. M. ter Braak aan E. du Perron
Rotterdam, 14 Juni 1932

aant.

Beste Eddy Je antwoord bevredigt me niet heelemaal. Ik heb dadelijk al erkend, dat je in de grond van de zaak wel gelijk zoudt hebben, dus daarover wil ik niet eens twisten. Inderdaad

[p. 227]

zou (zooals Bep zegt) Bouws alleen correct hebben gehandeld, als hij van te voren kennis had gegeven, dat hij iets verzuimd had. Goed: maar daarmee vervalt niet je manier van reageeren. De toon is alles, zooals je zelf dikwijls hebt gezegd, en de toon was ditmaal die van een gekrenkt despoot. Dat er iets in dien toon blijkbaar meer beteekent dan een uitval, moet ik concludeeren uit het feit, dat je ook in deze brief veronderstelt, dat je ‘gecontroleerd’ wordt, dat Bouws ‘achter mij gaat staan’ etc. Waarom in godsnaam die veronderstellingen, terwijl je toch uit mijn brief kon blijken, dat ik niet om Bouws te dekken, schreef, maar alleen uit persoonlijke overwegingen. En die ‘contrôle’? Ja, als je zoo mijn oordeel over je werk wilt noemen, dan is er natuurlijk contrôle; in dien zin controleer jij mij gelukkig dan op dezelfde manier. Het is juist, wat ik je schreef: je veronderstelt contrôle, waar ik mijn meening zeg. Exempel: het vers over de Kring. Het persoonlijke argument (Vic) heb ik wel ingeschakeld, maar na je gezegd te hebben, dat ik het vers niet erg geslaagd vind. Alweer: dit laatste negeer je eenvoudig! Ik vind het gedicht bepaald gewrongen en daar door niet treffend. Maar als je het daarmee niet eens bent, vervalt mijn ‘contrôle’, want ik heb niets willen controleeren. Intusschen begin ik werkelijk 5% bang te worden, om je een oordeel over je werk te zenden, omdat je mij nu eenmaal als contrôleur van een tijdschriftrubriek schijnt te beschouwen, wanneer ik het juist niet wil zijn! Ik geef het gedicht vanmiddag door aan Bouws. Het argument-Vic, dat geef ik toe, is bijzaak. Deze quaestie moeten we eens à tête reposée bespreken, omdat het inwisselen van schriftelijke sententies weinig helpt, denk ik. Het komt in laatste instantie neer op een verschil inzake persoonlijk reageeren in de litteratuur. Ik heb je polemiek tegen de V.C.S.B.-ers met pleizier gelezen, maar me tegelijk afgevraagd: is alleen ‘een hollandsch-waardig zwijgen’ het tegendeel van deze manier? Ik geloof van niet. Het is ook niet juist, wat je zegt: dat Donkersloot je niet meer interesseert. Hij interesseert je wel, want anders zou je geen lust hebben over hem te schrijven, of alleen en passant over hem schrijven. Hij interes-

[p. 228]

seert je zoo, dat je hem met THeun zou willen meppen. Volkomen respectabel, en m.i. de eenige consequentie van jouw polemisch temperament. Au fond verschillen wij toch hierin, dat ik alleen interesse voor Donker heb, voorzoover hij een idee representeert, terwijl jij hem persoonlijk te lijf wilt. In de practijk komt het hierop neer, dat jij, telkens als je de antipathieke persoon ontmoet, slaan wilt, terwijl ik, na eenmaal de idee in hem geslagen te hebben, voor mijn gevoel ook met het stoffelijk en stoffig omhulsel van de idee heb afgedaan. Ik vraag me nu af: ben je werkelijk (serieus!) niet verplicht, Anthonie en Theun uit te dagen of af te ranselen, in plaats van dit steekspel met woorden voort te zetten? Het is duidelijk, dat, als je Theun verwijt, dat hij een h in zijn naam heeft (wat ik ook als een fout voel!), het onmiddellijk naastbijzijnde argument is: de vuistslag. Je polemiek betreft ook geen ideeën meer, maar antipathieke lullen en ik vind, dat als je gevoel van walging werkelijk zoo physiek is, slaan de eenig volledig-voldoende reactie is.

Op deze conclusie zou m.i. je stuk over de persoonlijke moed moeten uitloopen: er is een verhouding, ook in de geciviliseerde samenleving, tusschen geestelijke vijanden, die op een bepaald moment moet worden omgezet in een gevecht, een letterlijk gevecht. Woorden zijn op een gegeven moment niet voldoende meer; zij hebben geen andere waarde meer dan degenstooten, omdat hun argumenteerende kracht in het principieel debat is verbruikt, en moeten dus, willen zij niet bête worden, voor degenstooten verwisseld worden. Overweeg eens, of je deze consequentie niet juist acht. Ik geloof, dat ik daarmee ook het verschil tusschen onze polemische houdingen heb aangegeven. Ik heb, hand op het hart, geen physieke afkeer van Donker, zoolang ik hem niet in mijn omgeving behoef te tolereeren; als ik eenmaal gezegd heb, waarom hij mij als ideeëndrager ridicuul en dom voorkomt, laat hij mij verder werkelijk koud. Ik sta in persoonlijke verhouding tot zijn objectiviteitsfictie, die ik overal en in alle andere denkbare personages zal blijven vervolgen, maar het stuk vleesch Donker kan voor mijn part rustig blijven rondloopen; als hij mij maar geen handjes

[p. 229]

komt geven, zooals laatst in Atlanta, want daar voel ik niet voor.

Van objectiviteit gesproken: ik heb bijna een groot stuk af over het ‘beschrijven’; het gaat over Querido, Feuchtwanger, Nijhoff, Lawrence, Malraux en nog een paar menschen. Mijn conclusies over de erotiek zullen de jouwe wel grappig aanvullen, denk ik. Erfolg is heel erg. De kreupele adjectieven alleen al, waarvan elke pagina krioelt. - Zoodra het stuk af is, stuur ik je de copie.

Ik moet dadelijk gaan examineeren; een rotwerkje met die warmte. Deze brief overlezend, zie ik, dat ik nog vergeten heb te zeggen, dat het woord ‘misselijk’, dat je ten overvloede nog eens extra accentueert, alleen maar beteekenis kan hebben, wanneer je kwade trouw veronderstelt. Volgens mij is, wat Bouws gedaan heeft, niet misselijk, maar hoogstens incorrect, getuigend van onjuist begrip van auteurscorrecties. Door ‘misselijkheden’ aan te nemen, geef je te kennen, dat Bouws je willens en wetens heeft willen bedriegen; en dit is niet zoo, ik weet het positief. Ik wist alleen maar van die befaamde puntjes en wil dus zijn ‘beleid’ niet overontschuldigen; maar zeer positief weet ik, dat hij hetzelfde gedaan zou hebben in mijn proef, gesteld, dat ik op korten termijn uit het buitenland een proef had gestuurd. Ik zou waarschijnlijk ook uitermate nijdig zijn geworden, maar zou bereid zijn achteraf gebleken goede wil (inclusief stommiteit van den corrigeerenden man) te erkennen. ‘De mis dat is een misverstand van misselijke papen’, dichtte Willem Sluyter, maar dit heeft er niets mee te maken, het kwam uit mijn anti-katholieke ader gevloeid.

Ik spin deze questie zoo uit, omdat er een psychologisch belang achter zit: dit belang n.l., dat we elkaar tot in details volkomen begrijpen.

Bedank ook Bep zeer voor haar bijdrage tot het geval! Ik heb al geschreven, dat ik het daarmee eens ben; maar dat gaat in zekeren zin langs de questie van de bewuste ‘misselijkheid’ heen. hart. gr. van je

Menno

[p. 230]

N.B. ten overvloede: als je soms in de meening mocht verkeeren, dat Bouws mij verzocht heeft, om hem te ‘dekken’, dan is dit absoluut onjuist; ik wil Bouws niet... enfin, hij is te dik, om Pasiphaë te zijn.

Polemiek is aan Beversen verzonden.

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie