H. Marsman
aan
Menno ter Braak

17 maart 1929

17-III-29

Beste Menno,

Ik gebruikte de term: onverteerbaar in verband met Cinema militans. Dat klonk mij later zoo kras, dat ik je boek heb herlezen. En inderdaad: dat woord geldt alleen voor een deel der stukken van de eerste helft, die ik overigens waar ik ze over-moeizaam vond, met interesse herlezen heb. Maar de wezenlijke kracht van den bundel ligt voor mij toch in de karakteristieken; vooral in de tegelijk scherp-gedifferentieerde en synthetische psychologie. Ik heb eigenlijk maar eén sterk bezwaar: ook deze stukken zijn niet beeldend en rhythmisch. Je zult misschien zeggen: dat is eén van hun qualiteiten. Maar ik denk vooral niet aan: ‘rhythmisch proza’ en aan ‘plastiek’; ik heb alleen altijd het gevoel, dat je schrijvend het rhythme verliest, dat je gedachten móeten hebben (ik neem aan, op grond van je vitalisme, dat je het denken zoudt staken als het niet ‘rhythmisch’, organisch, oer-levend was). Is dat zoo?- (of leef je - zooals Pijper wel eens vermoed heeft, pas rhythmisch als je musiceert?) - De proef, een der eerste proeven op die som - als je het intuïtief nog niet weet, zou het schrijven van een stuk creatief proza zijn. Het is mogelijk, dat je - vergeef me de term: levensrhythme net niet gekristalliseerd kan worden in essays, hoe verdomd goed die verder ook zijn, en wel in onmiddellijk creatief werk.

adieu intusschen

hart. gr.

[je] Henny

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie