Menno ter Braak
aan
D.A.M. Binnendijk (Zutphen)

Eibergen, 11 september 1927

Eibergen den 11.IX.1927.

Beste Dirk.

Ditmaal heb ik weer bar lang niets van me laten hooren; ik sta beschaamd. Als je wist echter, hoe het me hier dikwijls te moede is, zou je het me (als daarvan onder ons nog sprake zou kunnen zijn) zeker niet kwalijk nemen. Er zijn tusschen Jo en mij dingen gebeurende, waarvan ik zelf de draagkracht nog niet ken en waarover ik moeilijk kan schrijven; we moeten praten. Ik hoop a.s. Dinsdag weer naar N. te gaan en dan tenminste iets te bereiken. Het is tusschen haar en Theo daarenboven weer ellendiger en uitzichtloozer dan ooit; je begrijpt, hoe zij den winter ingaat! Ik voorzie nu werkelijk, dat het in ieder geval zóó spaak moet loopen. Maar wat dan! Enfin, we moeten daarover en over aanverwante quaesties noodig praten; ik ben er aan toe en zie tegen Dinsdag op. Pas daarna zal ik ook kunnen bepalen, wanneer ik weer naar Amsterdam ga; in ieder geval uiterlijk morgen over een week. Als jij nog in Zutfen blijft, zou ik het dan graag zoo inrichten, dat ik een dag bij je over kon blijven. - Soms stijgt er een zeepsop van eenzaamheid hier uit het land op, hoorbaar, voelbaar, eetbaar. Waarheen gaan wij, Dirk (niet Coster)? Ik weet het niet, ben zelfs van zins binnenkort naar een betrekking te gaan solliciteeren. De promotie schiet wel zoó wat op, maar het duurt lang. En ik voel, dat het zaak wordt van de ouderlijke centen afstand te doen en iets aan te pakken. Tegen Nov., Dec., of zoo. - Het is een zonderlinge, maar aanvaardbare gedachte te denken, dat weinig menschen den dood van ons soort individuen zullen betreuren, werkelijk betreuren. Daarom zijn we ook nog steeds in leven, om hun de gelegenheid te ontnemen te doen alsof. -

De ‘zaken’ staan in de wereld, voor zoover ik weet, niet veel anders dan anders. Tenslotte heb ik toch nog met veel luidkeels lachen en stil genoegen de ‘Ergernissen’ gelezen. Bij elkaar is het een zot stel uitspraken, maar nog al geslaagd, wat variatie betreft. Erich is op zijn best! Ook Kuyle en Donker zijn zeer geslaagd, terwijl de heer Kelk in fragmenten bij mij tot lachparoxismen aanleiding heeft gegeven. Daarentegen vind ik Coenen, Chasalle en Koster mislukkingen. Toch: als geheel niet kwaad en soms wel een prettig scherp nummertje! Zooals je zeker las, heeft de N.R.Ct. er zich eigenlijk aan geërgerd en dat is veel waard. (Ik lees juist een zoo bedonderd slecht stuk van Hopman over ‘slechte romans’, dat ik hem niet meer als criticus wensch aan te zien). - Met de Filmliga zullen we 24 Sept. beginnen; nadere bijzonderheden ontbreken nog, maar er is een goed programma, naar het schijnt. Morgen confereert men met het hoofdbestuur van den Bioscoopbond. - Zag jij ‘Napoleon’? Hoe beviel het je verder tijdens je verblijf in den Haag, waar we elkaar zoo zeldzaam passeerden? - Verder heb ik een invitatie aangenomen, om in October te Rotterdam voor de Kunstkring aldaar een lezing over het jonge Ned. proza te houden. Een wegens schaarschheid van het product moeilijke taak, die echter door een honorarium van ƒ 40 wel ietwat verzoet wordt. - We hebben verder een proefnummer van het ligaorgaan, ‘De Explicateur’, in elkaar gedraaid, dat onder redactie van Constant, Jordaan, Henrik en Joris zal verschijnen. Hoe zit het intusschen met het beweeglijke blad van Merkelbach? We konden daarover laatst geen uitsluitsel krijgen. - Onderwijl bestudeer ik de Comte de Lautréamont, waarvan ik hier toevallig een (goede) vertaling van Stärcke in handen kreeg. Ken je hem? Ik zeg: bestudeer, want het is mij voorloopig een interessant aenigma, dat ik in het fransch moet zien te krijgen.

Voor de Bladen heb ik een marginalium gezonden over het geval Smeding, naar aanleiding van het interview in den Gulden Winckel. Dat blad wordt ook hoe langer hoe beroerder! Uitroeiing van hetzelve en vooral Pannekoek lijkt langzamerhand niet ongewenscht.

Schrijf eens, wat je plannen zijn. En hoe het leven staat (we zijn, ondanks alles, nog niet zoover, als Veth insinueert). Groet ouders van me, wees van de mijne gegroet.

En zelf een hart. poot van je

Menno

 

Het is je zeker wel ter oore gekomen, dat ik in Amsterdam Corry toevallig nog even sprak.

Hoe gaat het haar nu?

 

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie