Menno ter Braak
aan
Ant Faber [Zutphen]

Rotterdam, 16 februari 1932

Rotterdam, 16 Febr.’32

 

Beste Ant

Deze brief als een schriftelijke herinnering aan je plechtige belofte, afgelegd op het houten perron van het Maasstation. Ik vond het werkelijk zoo buitengewoon verstandig van je, dat je tot het besluit kwam uit Zutfen weg te gaan, dat ik niet nalaten kan nog heden per brief te applaudisseeren. Als ik n.l. een karakteristiek van je zou willen opstellen (maar ik wil dat niet, tenminste niet systematisch, daarvoor sta ik niet objectief genoeg tegenover je), zou ik daarin o.a. een plaats moeten inruimen voor je onzekerheid op sommige punten, die zich dan uit in je beroemde ‘recalcitrantie’. Ik heb voortdurend het gevoel, dat je daardoor niet half ontplooit, op sommige punten alweer, wat je zou kunnen ontplooien, als je op die punten volkomen zeker was. Dat leid ik af uit de andere punten, waarop je veel ‘brillanter’ bent dan de gemiddelde vrouw, die brillantine als het hoogste criterium van mannelijke intelligentie beschouwt, zij het in allerlei variaties, en zich daarop blind staart. Ik geloof, dat je in alle opzichten ‘brillant’ zou kunnen zijn, als je zekerder van je zelf was...

Gun mij nog een hypothese: dat je onzekerheid uitsluitend voortkomt uit een instinctmatige overschatting van bepaalde verschijnselen, louter en alleen, omdat je er tijdens je babylonische ballingschap niet voldoende mee in aanraking bent gekomen. Vandaar, dat je altijd (soms in twee zinnen vlak na elkaar) de neiging hebt, je eigen woorden in te trekken, omdat je er de verantwoordelijkheid niet voor op je durft te nemen. Daarom lijkt het me een schitterend idee, dat je ‘hem smeert’, op welke wijze ook, een kleine verschijnselen-test gaat doormaken, niet programmatisch, maar vanzelf. Je bent veel meer waard dan je zelf denkt; vermoedelijk ben je veel intelligenter (nog), veel coquetter <over de coquetterie zou ik wel een boek kunnen schrijven.>, veel anti-socialer, dan je zelf denkt. Het lijkt me werkelijk niet, dat ik nu romanceer. Je bent altijd nog iemand anders dan die je bent, misschien nog maar heel weinig anders, maar toch nog juist een millimeter. Misschien vind je het erg kinderachtig van me: maar ziedaar de reden, waarom ik je zo graag een hoed had cadeau gedaan! Ik heb zoo'n idee, dat ik je dan plotseling in je eigenlijke volledigheid zou zien. Redeneert hier misschien de man, die te veel waarde hecht aan dr. Dumay's snor? Ik weet het niet, maar ben op dit punt ‘overgevoelig’, en zelfs overtuigd van mijn betrekkelijke ‘waarheid’, van het standpunt. Aan de belachelijkste kleine ontdekkingen hangen nu eenmaal de wonderlijkste perspectieven vast.

Vergeef mij deze moralisaties. Je hoeft er je niets van aan te trekken. Maar denk aan de gelofte op het Maasstation-perron!

Gisteren, na je weggebracht te hebben, kreeg ik in de bus een mooi idee voor een panopticumstukje over de ‘Critische Annalen’. Het is getiteld ‘Zgn.’ en ik had veel plezier, toen ik het schreef.

Ik hoop, dat je me binnenkort een datum kunt schrijven, waarop we, in Amsterdam of Rotterdam, weer kunnen uitgaan. Alleen 19 Maart heb ik nog bezet, dan moet ik een lezing voor ‘jonge mannen’ houden.

Deze brief overlezend, concludeer ik, dat je als tegenprestatie wel een paar moralisaties over mij terug moogt sturen. Als ik iemand iets schrijf over mijn karakter, kwelt me altijd de bijgedachte, dat ik daardoor mezelf onbedoeld als een onaantastbare oordeelaar verhef boven mijn eigen zwakheden. Dat is heusch de bedoeling niet. Ik wil alle onfeilbaarheidsallures vermijden, maar daarom is het wel goed, als je mij ‘terugpest’.

Dag! Houd voet bij stuk!

Hart. gr. van

je Menno

 

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie