Ant Faber
aan
Menno ter Braak [Rotterdam]

[Zutphen], [7 juni 1932]

Dinsdagavond

 

Beste Menno.

Prettig, dat je komt Zaterdag, ondanks de slechte financieele toestand. Ik zal de derde klas zéér waardeeren, dat beloof ik je. En zou voor de terugreis een toeslag kunnen bijdragen!

De bezwering met de hand op het hart, heeft me zeer bevredigd. Ik weet niet, wie de grootste twijfelaar is van ons beiden.

Ik ben blij, dat je die ondervindingen met de charmante feillooze doctoranda opgedaan hebt, blij voor jou, maar niet minder voor mezelf. 't Spijt me alleen reusachtig, dat ik deze dame niet aanschouwd heb. Gek, dat de grootste zekerheden, die je zoo nu en dan verovert, vaak in het negatieve liggen. Bij mij is dat tenminste meestal zoo. Ik twijfel veel langer aan dingen, die ik wel vind, beslist zóó en zóó vind, dan aan kwesties, die ik niet zoo en zoo vind, of die ik niet meer vind. Waaraan ik het meeste gehad heb, bij die cursus 't vorige jaar in Bentveld en al die ‘studieavonden’ in A'dam is wel, dat ik beslist weet, dat ik verschillende dingen niet meer ‘vind’ of niet zus of zoo vind. 't Is net of je telkens allerlei gedachten en meeningen bij jezelf vernietigen wil, van je afschuiven als overbodig, terwijl de leege plaatsen steeds weer door andere problemen worden ingenomen. Misschien gaat 't je heele leven zoo door of houd je tot slot toch een reeks zekerheden over, of beide tegelijk.

Tot de conclusie, dat de ‘wil vrij is en toch nooit vrij’ was ik deze week ook gekomen en heb ik ook geen behoefte het probleem op te lossen. Maar 't laat me toch niet met rust. Inderdaad, in het verleden kijkend, lijkt alle wil onvrij. Maar als je dit aanneemt, krijg ik altijd zoo'n naar gevoel, dat je jezelf dan toch maar wat wijsmaakt, dat in de toekomst alle wil vrij is. Enfin, we praten er nog wel eens over.

Verder ben ik niet voor niets zoo benieuwd naar Marie-Margot. Ik wil er met plezier over praten, maar betwijfel of je er met mij verder mee komt, want ik weet eigenlijk zelf niet waar het in ligt. Toch heb ik dikwijls het gevoel, (natuurlijk begrijpt een intelligente man wel veel van een vrouw) dat mannen, vaak in gevallen, dat ze meenen alles van de vrouw te begrijpen, er juist in de dingen waar het om gaat altijd enkele milimeters naast zijn. Vrouwen pretendeeren niet mannen te begrijpen, terwijl ik het gevoel heb, dat mannen zich altijd te kort gedaan voelen, als men ze opmerkzaam maakt tòch vrouwen niet te begrijpen. Terwijl ik eigenlijk een beetje overtuigd ben, dat vrouwen meer van mannen begrijpen, dan omgekeerd. 'k Kan me zeer goed vergissen! In elk geval zal ik er nog eens goed over peinzen.

In de ‘Blijde Wereld’ stond ook een ‘bloemlezing’ uit het ‘geschenk’ en wel van onze vriend W. Banning. Het begin staat in dezelfde geest als het jouwe, maar nadenkend wordt het wel een ‘tikje’ anders, vooral ernstiger (als je de zaak niet in ernst neemt, waarom dan tòch ernstige conclusies?) 'k Geloof inderdaad, dat wij teveel lachen!T <TToch verdedig ik nog zijn kuif, maar met minder ernst!> Zaterdag kan je het lezen.

Dag!

Tot ziens!

Hart. groeten

Ant

 

Breng je ‘Dumay’ voor me mee?

 

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie