Menno ter Braak
aan
Ant Faber [Zutphen]

Rotterdam, 7 juli 1932

Rotterdam, 7 Juli‘32

 

Lieve Ant

Hartelijk dank voor je opgewekte brief, en vooral voor de delicate overgang naar de nieuwe toon! Voor mij is die overgang al gewoon geworden, omdat ik al lang wist, dat ik van je hield en alleen door allerlei uiterlijke dingen me zelf dwong tot een ‘vriendschappelijke’ houding. Ik had die omweg hard noodig. Na mijn Dumay-vergissing, die mij bijna had laten zweren, dat ik de liefde nooit meer au sériéux zou nemen. Ik heb me dus ook niet ‘heimelijk bedacht’, al heb ik wel gedacht. Als ik zeg: ik houd van je, heeft dat een totaal andere klank dan wanneer ik het vroeger zei; ik denk, dat ik deze klank heel goed verantwoorden kan. Vroeger was het altijd min of meer een galant excuus voor: ‘jij begrijpt me toch niet, neem dus maar genoegen met dit uitverkoopsartikel’. En daarom had ik bijna gezworen, alleen ‘ik houd van je’ tegen iemand te zeggen, van wie ik beslist niet hield. Je begrijpt me. Maar het is me niet afgegaan, geen enkele maal. - Toch zou je nog wel eens rare dingen met me kunnen beleven; misschien ook niet, ik hoop van niet. Maar mijn leven tot dertig toe heeft het nu eenmaal zoo gedraaid, dat ik altijd liefde en begrip lijnrecht tegenover elkaar heb gevonden; daaruit zijn zekere complexen ontstaan en blijven hangen, waaraan ik niet in één handomdraai kan ontsnappen. Toch geloof ik, dat ik zoozeer veranderd ben, dat ik gemakkelijk zal kunnen ontsnappen, als jij me een beetje helpt. Zooals ik je al zei, ik heb me nog geen moment dupe gevoeld en nog nooit zoo ‘reëel’ tegenover een gevoel gestaan als nu. En toch is het allerminst nuchter. Ik hoop, dat het jou ook niet te nuchter is; want deze sensatie van ‘realiteit’ zou voor bijzonder veel vrouwen te on-romantisch zijn, denk ik. Een overblijfsel uit den ouden tijd natuurlijk, dat ik ook bij jou nog zulke ideeën veronderstel. In mijn hoofd heeft zich nu eenmaal, na het mislukken van mijn krampachtige huwelijksmanie, het idee vastgezet, dat er vrouwen zijn, waar men mee ‘vrijt’, en daarnaast vrouwen, waar men mee praat. Vandaar mijn eerste schrik: de combinatie van beide; de herinnering aan de episode in Berlijn. Het is au fond een verschijnsel, dat bij massa's menschen voorkomt; Baudelaire liep daarom zijn heele leven achter een imbeciele negerin aan, die geen woord kon ‘praten’. Eddy heeft hetzelfde complex gekend; bij Nietzsche werd het zelfs motief van zijn vrouwenhaat. Bij mij is het nooit sterk geweest, getuige mijn huwelijksmanie, maar juist na Berlijn kreeg ik die kant zoo sterk voor oogen, dat ik er haast aan was gaan gelooven. En natuurlijk ben ik er nog niet volkomen af, getuige de ‘omweg’. Voor een vrouw zal dit conflict misschien zelden of nooit bestaan, omdat de gebieden veel meer in elkaar loopen.

Voorloopig wacht ik op de vacantie. Dit uitstervende seizoen is bepaald geestdoodend. Ik spits me er op, bij jou te komen schrijven. Truida is sedert gisteren naar Bergen, zoodat ik in uiterst primitieve omstandigheden leef. Gisteren heb ik voor het gemak maar niet gegeten. De eenzaamheid in dezen vorm bevalt me niet erg! - Ik kom dus tusschen 20 en 31 Juli; ik dacht ongeveer Vrijdag 22, dan heb ik de familie ook weer wat eer bewezen. Maar eerst zal ik je zelf nog even komen gelukwenschen, reken daar maar op!

Durf nu maar gerust gelooven, dat het eenvoudig is! Ik geloof het zelf ook, alleen kijk ik wel eens met een twijfelend gezicht naar bijzaken. Maar de kern is eenvoudig, dat weet ik al lang. Tot nu toe was de kern voor mij nooit eenvoudig.

Dag! Schrijf gauw nog eens, want je weet, hoe lamlendig dit seizoen is. En tot over anderhalve week!!

je Menno

 

De vulpen ligt hier, neem ik mee.

 

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie