Menno ter Braak
aan
E. du Perron

Den Haag, 22 juni 1937

Den Haag, 22 Juni '37

Beste Eddy

Je brief moet me alweer aanleiding geven tot een paar onverkwikkelijke uiteenzettingen, die ik liever achterwege had gelaten. Zoowel Jan Gr. als mij treft het, dat je hoe langer hoe meer in je brieven met ultimatums en ‘gekanker’ werkt. Waarom in vredesnaam? Is het een gevolg van de afstand tusschen ons; ik bedoel in den ruimtelijken zin? De zaak-Saks vind ik gewoon onzinnig, afgezien nog van het feit, dat Coenen die bijdrage al had geaccepteerd; want waarom mag die peuterige historicus niet het één en ander tegen Multatuli inbrengen? Ik voel ook niets voor deze argumenten, maar ik ontzeg Saks het recht niet, zulke bezwaartjes te formuleeren, en zelfs in Groot Nederland. Het eenige resultaat, dat hij bereikt, is, dat de grootheid van de figuur Multatuli onaangetast blijft. In een volgend nummer komen jij en ik aan het woord, dus dan hoort men de tegenpartij. Ik zie niet in, wat daartegen is. Verraad van Jan? Groote God, ik begrijp er niets meer van. Houd toch op met dezen toon, want je zult nog bereiken, dat wij gaan sidderen, als er een brief uit Indië komt. Eerlijk gezegd: gedeeltelijk is het zoover. Er is een accent van ‘de pest in hebben’, dat zich ook tegen ons schijnt te richten. - Verder: de zaak met Schilt. Ik hoop, dat Bep zich nog bedacht heeft en Schilt niet heeft geschreven, want in dezen is het ongelijk geheel aan jullie kant! Jullie vraagt n.b. zonder mij of iemand anders daarvan eerst in kennis te stellen, een korting op de reiskosten, je stelt mij dus voor een fait accompli; en wanneer ik jullie schrijf, dat het niet gaat, komt er weer een ultimatum van: ‘geen letter meer in Het Vad.’! Ik wil je precies verklappen, dat ik expres deze zaak niet met Schilt besprak, omdat ik uit ervaring weet, dat hij geweldig het land heeft aan zulke ongevraagde ‘perskaarten’; wanneer ik hem had moeten zeggen, dat zonder zijn medeweten dergelijke dingen waren gedaan, zou hij je dat zeer kwalijk hebben genomen. Dat mag krenterig en unspeakable zijn, het is absoluut verklaarbaar van het standpunt van een hoofdredacteur, die deze aangelegenheden zelf in de hand wil houden, omdat anders overal medewerkers dergelijke reducties aanvragen. Als Bep hem dus al geschreven heeft, zal ik n.b. gedwongen zijn hem deze quaestie voor te leggen, terwijl ik meende jullie een dienst te doen door hem er buiten te houden. Waarom godbetert ook dat vervloekte pretentieuze en au fond verdomd kinderachtige gedoe met ultimatums en op je teentjes getrapt zijn? Er zijn waarachtig nog wel erger dingen dan dit, en deze zaak is door jullie eenvoudig incorrect behandeld. Moralistische oordeelen achteraf over de bekrompenheid van Schilt doen daaraan niets af of toe.

Ik moet je hierop wel zoo scherp antwoorden, omdat ik deze houding werkelijk niet kan uitstaan. Je vervreemdt je vrienden door dezen kankertoon van je, je schept conflicten en incidenten, die door den afstand veertien dagen op zijn minst duren en daardoor veel onaangenamer worden dan ze op ‘de korte baan’ zouden zijn. En bovendien: je vult je postpapier vrijwel met niets dan dat! Dat vergalt mijn heele genoegen aan de correspondentie, al weet ik best, dat je er geen persoonlijke onaangenaamheden in wilt leggen. Misschien heb je deze wijze van afreageeren noodig om je in dat koloniale milieu te kunnen handhaven; het is mogelijk. Maar daarom kan ik je deze ‘critiek’ toch niet onthouden. Ik wil liever, zonder eenig gevoel van verbittering, onze briefwisseling opschorten, dan telkens over ‘verraad’ te moeten lezen (of tusschen de regels door lezen); het zou zonde en jammer zijn, als een contact van jaren wederzijdsche vriendschap in dit uitdeelen van ultimatums moest eindigen, maar ik voel me werkelijk tegen deze toon niet opgewassen. Er is hier te lande allerlei vervelend practisch gedonderjaag, waar ik noodgedwongen telkens in betrokken word; met een vriend kiften over het ‘verraad’ van een anderen vriend en een halsmisdaad van zekeren heer Schilt, die in deze volkomen gelijk heeft, kan ik niet.

Antwoord hier nu s.v.p. niet denzelfden dag op, maar denk er even over na. En geloof me met dezelfde hartelijkheid van altijd je

Menno

Zie ook de geactualiseerde versie van het notenapparaat van de brieven-editie Van Galen Last (1962).

 

Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie