Menno ter Braak
aan
J. Greshoff

Den Haag, [6 november 1938]

Den Haag, Zondag

 

B.J.

Het geval van de al-dan-niet-verpaping van Eekhout is inderdaad gek. Maar misschien gaan zulke dingen zoozeer in trance in hun werk, dat hij het zelf niet heeft gemerkt. Wat kwam Otten (en dan nog wel met zijn tweede ex-vrouw) in Brussel doen?

Over het Weekblad zijn we het volkomen eens. Ik vergat je nog te schrijven, dat ik de toneelkroniek van Hoornik zeer geslaagd vond. Er kwam gisteren een vriendin van Ant uit Amsterdam hier, die zoo maar aan de kiosk het nieuwe blad had gekocht, en geestdriftig was ook zooveel waar tegen zoo weinig geld! Moge dat een goed omen zijn. Ik zag het blad ook overal hangen.

De brief van Dick heb ik gelezen. Eerlijk gezegd: je reactie vind ik een beetje sterk. De toon is zooals je zegt vooral: krampachtig-litterair, zooals dikwijls midden in een prettig gesprek zijn heele houding kan zijn, als het ‘complex’ geraakt wordt., maar is het noodig om daarom alle relaties af te breken? Dat lijkt me, zonder nadere uiteenzetting tenminste, onnoodig. Ik ben heusch niet voor het wegmoffelen van tegenstellingen, en de toon van dezen brief is vervelend; maar moet je op grond hiervan ‘breken’? Weer een nieuw schisma! Ik zoek bovendien het geheim van dezen toon in de algemeene geestesgesteldheid, die Dick in de laatste jaren kenmerkt. Hij heeft, hoezeer hij het ook tracht te verbergen (en dat verbindt hem zelf, zooals ik wel eens heb kunnen constateeren, aan Donkersloot), het gevoel, dat hij iemand is, wiens ontwikkeling is geremd of misschien wel definitief afgebroken; vandaar eenerzijds de gehechtheid aan zijn litteraire functies en milieu, anderzijds de verbittering tegen hen, door wie hij zich in zekeren zin ‘overvleugeld’ weet. Dat gevoel kan bij hem ieder ogenblik losbarsten; het wordt bovendien niet meer voldoende gecompenseerd door de Don Juan satisfacties van vroeger. Daarom meen ik, dat wij bepaalde symptomen bij hem moeten trachten te negeeren; hij heeft zoveel aardige kanten, dat er wel ‘iets af kan’. Vergeet niet, dat dit litteratuur-poézie-complex voor hem van enorm belang moet zijn; zijn menschenwaarde staat of valt ermee, want wat is een Don Juan, die zijn haren verliest, zonder de rechtvaardiging door het ‘interessante’? Een Casanova op zijn retour, met eenige ‘tics’! Dit overdreven reageeren op snertquaesties reken ik tot de symptomen voornoemd. D. leeft in een toestand van labiel evenwicht, zooals wij allen trouwens, maar bij hem wordt het labiele nog versterkt door het nooit opgeloste ‘poézie-complex’. Tracht dus een schikking te treffen, je zou er mij een groot pleizier mee doen. (Deze heele uiteenzetting natuurlijk strikt confidentieel.)

Ook het geschil met Donker hindert mij een beetje. Ik heb dien pachyderm altijd graag principieel tegenover mij gehad, maar de wijze, waarop wij in deze persoonlijke quaestie zijn blijven steken, is beneden het peil van de zeer reëele bestaande tegenstelling. Zijn nicht Jo (onze vriendin) sprak hem gisteren, en hij bleek ziedend kwaad, omdat wij zijn verklaring in twijfel hadden getrokken. Nu ben ik allerminst van plan om hem de zaak ‘cadeau te geven’, want hij voelt natuurlijk best nattigheid, anders zou hij b.v al niet zóó ziedend zijn; maar ons antwoord komt mij bij herlezing ook verre van afdoend voor. Daarom zou ik het uit willen praten, en loyaal oplossen. Zal ik hem eens schrijven?

veel hartelijks van

je Menno

 

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie