Menno ter Braak
aan
J. Greshoff

Den Haag, 10 november 1938

Den Haag, 10 Nov. '38

 

Beste Jan

In de eerste plaats hartelijk dank voor de prompte toezending van het geld! Je hebt er mij een grooten dienst mee bewezen, want ik was op den bodem van mijn schatkist. Wij willen eens bij onszelf een enquête uitschrijven, om te weten te komen, waarom wij toch altijd zoo slecht rondkomen met een behoorlijk salaris. Het gaat toch niet allemaal op aan eten, kleeren en emigranten; maar een feit is, dat het altijd op is! Aan den borrel offer ik nauwelijks, de veile liefde heeft mijn klandizie niet, onze logé's zijn ook niet veeleischend; vraag: waar blijft dan toch het geld?? Nescio.

Ik ben enorm blij, dat de zaak met Dick weer in orde is. Werkelijk, deze brief van hem bevestigt toch mijn uitspraak, dat hij het waard is om op sommige punten ‘door de vingers te worden gezien’! Loyaler kan iemand onmogelijk voor een faux pas uitkomen. Naast deze blijdschap vandaag een (gering) tegenwicht aan droefheid: de lectuur van het interview van A.v.d.V. in ‘Den Gulden Winckel’. Misschien heb ik een overdreven pudeur, zelfs valsche schaamte op dit gebied, maar ik heb er bepaald hinder van als ik daar publiekelijk lees, hoeveel ‘karakter’ wij elkaar wel toekennen, en hoe alles zich nog geen drie jaar geleden heeft afgespeeld om een tijdschrift, dat n.b. nog in vollen bloei is - en geen historie! Wat heeft men op dit oogenblik met deze dessous noodig? Het eenige verdriet, dat je er jezelf mee berokkent, is het zachte geroddel der Eliassen en het rancuneuze gefluim der Varangots, die in dit alles weer de ‘vriendjespolitiek’ zien. Voor hen heeft dit heele historische verhaal slechts den zin van een ophemelarijtje van de ‘Forum’-kliek. En je geeft hun daarvoor het materiaal zelf in handen, door een voorbarige publicatie van de documenten, waarmee je Coenen onnoodig als sukkeltje laat verschijnen (wat hij wel was overigens, denk ik) en Vestdijk zoo'n beetje als ‘Ersatz’ voor mij (waar de goegemeente toch zeker nog niets mee te maken heeft, omdat het qualitatief gesproken ook heelemaal onjuist is). En dan bovendien het heele geval in het krantje van den prol Strengholt, die zich destijds als een palurk gedragen heeft! Neen, ik vind het geen gelukkige greep. Moge het slot minder intiem zijn! (Misschien voel ik deze dingen erg ‘protestantsch’, maar ik voel ze nu eenmaal zoo en heb er een beetje de pest over in. Niet erg!)

Hierbij een briefje van Bep en Eddy, gelukkig in majeur. Graag terug, want ik moet er nog op antwoorden. En een doorslag van den brief, dien ik vandaag met jouw briefje aan Donkersloot heb gezonden. Ik hoop, dat de persoonlijke quaestie opgeruimd kan worden; voor de rest kan hij opvliegen naar den hemel der halfzachten.

Ik schreef gisteren over Van Schendel. Mijn eindindruk van het boek is toch: zeer matig, bij alle partieele bewondering. Het is de minst goede Van Schendel m.i. sedert ‘Jan Compagnie’ (afgezien natuurlijk van de ‘Avonturier’ en ‘De Zomerreis’, die ik meer als ‘terzijdes’ beschouw).

Veel hartelijks, ook voor Aty en van Ant, geheel

je Menno

 

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie