Menno ter Braak
aan
J. Greshoff

Den Haag, 31 januari 1940

Brief IV

 

Den Haag, 31 Jan. 1940

 

Beste Jan.

De ontzaglijke drukte, vooral ontstaan door het geding om den Vondelstoel tusschen Van Eyck en bolle Ton, heeft mij belet je te schrijven sedert 6 Januari. Ik ontving inmiddels van jou XIII t.e.m. XIX, benevens een alleraardigste Greetings met bosjesmannen en runderen. Hartelijk dank voor een en ander! Inmiddels werd de Arendskerk getorpedeerd, waardoor je, vrees ik, eenige poststukken zult moeten derven, waaronder een van Henri Mayer, naar hij mij verzekerde; de heele post schijnt op de bodem der zee te rusten. Ik geloof, dat er van mij niets bij was <behalve Zondagsbladen>, of het moesten zijn de foto's, die ik je eind December stuurde; dat zou jammer zijn, maar ik denk, dat ze een boot eerder zijn meegegaan. Overigens een van de bewijzen, dat je de macht van het moffentuig nog volstrekt niet moet onderschatten, zooals jij op een afstand m.i. wel geneigd bent te doen! We zijn er nog lang niet, reken daar maar op en wacht op de lente! Inderdaad is de kolen-, victualiën- en kleerenood er groot, maar vergeet niet, dat de haat tegen Engeland kolossaal wordt opgezweept en dat alleen een complete nederlaag die lieden er van kan overtuigen, dat zij in een fictieve wereld hebben geleefd en leven. Ik ga daarbij niet af op de meer dan ooit fascistische buitenland-redactie van Het Vad., want deze heeren hebben wij sedert jaar en dag in de gaten; ik geloof alleen, dat het in het belang van de goede zaak is geen illusies te koesteren. Overigens wil men ook hier altijd nog de werkelijke situatie niet onbevangen onder de oogen zien, getuige de hypocriete reacties van de pers op de rede van Churchill, die misschien ontactisch was, maar au fond volkomen juist: als de geallieerden verliezen, zijn de kleine neutralen verloren, en dus halen Engeland en Frankrijk voor ons de kastanjes uit het vuur. Ik heb hier in Gr.Ned. van Februari een kroniekje over geschreven.

Van de Van Rantwijks vernam ik, uit een brief van Aty, dat wij ons eenigszins ten onrechte ongerust hebben gemaakt over je gedeprimeerde toestand, want dat het je opperbest beviel in Kaapstad. Moge het zoo zijn! Wat je over mijn eventueele overkomst schrijft, is helaas utopistisch. 1o vrees ik, dat wij hier zonder zakelijke redenen helemaal niet weg zouden kunnen, dat wij geen visum zouden kunnen krijgen etc.; het is zelfs voor Eddy niet mogelijk gebleken om een visum te krijgen voor Frankrijk, waar hij Chiaro e.a. wilde bezoeken, hoewel hij er moeite genoeg voor heeft gedaan. 2o zou ik, zoolang de situatie zoo hachelijk is, ook niet weg willen gaan. Dit is allerminst heroïsme, <de psychologische achtergrond zal inderdaad wel een zeker optimisme hier zijn: misschien komt het tuig wel niet!> maar een onberedeneerd gevoel; natuurlijk zou ik weg trachten te komen, als de Duitschers over de waterlinie kwamen en in Den Haag verschenen (al zal het dan misschien te laat zijn), maar nu uitknijpen, nu ik hier met mijn pen goede diensten kan doen, zou bedenkelijk veel op deserteeren lijken, vooral na wat ik alzoo tegen de nazi's en consorten al heb geschreven. Jouw geval is anders; je bent voor den oorlog weggegaan. In ieder geval is het argument, dat ik levend in den vreemde meer waard ben dan dood in Nederland een pure uitvlucht, waarmee iedereen thans de beenen zou kunnen nemen! Heusch, ook als ik er aan ging, zou de Nederlandsche cultuur wel blijven bestaan, aangenomen, dat zij de veerkracht heeft òm te blijven bestaan. Met dat al zou ik niets liever willen dan een half jaar buiten de ‘zone’ zitten, werken en mediteeren; maar als ik nu uitkneep, zou ik toch geen rust hebben. Het wordt allemaal iets anders, als er, zooals in Polen en Tsjechië, geen minimumkans meer is om zich te uiten, onder een vreemde overheersching; dan is uitknijpen eerste gebod. Hopen wij dus op de spoedige nederlaag van Hitler c.s. Ik ben bezig met Max Nord Rauschnings gesprekken met Hitler te vertalen; dat boek is haast nog onthullender dan het eerste.

De rijmruzie Simon-Buning staat in haar geheel in Gr.Ned. van Januari, dus ik hoef je de kranten niet op te zenden. Ik liet je wel zenden de twee artikelen van Van Eyck over de Vondelstoel; daarover hebben we in Januari ongeveer iederen dag een artikel gehad, maar deze heele geschiedenis, die bijna de omvang van Oss heeft aangenomen, is zoo uitgebreid, dat ik er een heele map mee kan vullen. De twee artikelen van v.E. zijn echter al heel informatief! Bolle Ton laat niets ongemoeid om toch op het leidsche troontje te kunnen klimmen; hoe het afloopt, weet ik nog niet.

Ik ben zeer blij met de toezegging van Van Wijk Louw! Laat hij de copij zoo spoedig mogelijk verzenden, dan zal ik er ook zoo spoedig mogelijk plaats voor maken. Het onderwerp is voor ons natuurlijk prima.

De werken van Slau komen nu werkelijk compleet in 1940 uit, in drie deelen poëzie en drie deelen proza, resp. in de lente en in den herfst, Hitlero volente. Kun je er op een of andere manier in Afrika een beetje voorreclame voor maken? De uitvoering van Van Krimpen is zeer voornaam, een beetje al te mooi haast voor een zoo slodderig poeet, maar alla.

Onze zwarte eunuch, wiens foto je misschien nu al ontvangen hebt, als hij niet per arendkerk is verzopen, maakte veertien dagen <geleden> tot onze diepe smart aanstalten om het voorbeeld van Coclico te volgen en aan de kattenziekte te pijgeren. Wij hadden het doodslaken al voor hem gespreid om de vlooien op te vangen, die het lijk binnen de seconde post obitum plegen te verlaten; maar ziet, tot onze onuitsprekelijke vreugde herleefde Z.Ed. 's middags en na drie injecties van den dierenarts kikkerde hij weerop! Hij is nu weer opperbest, terwijl zijn zuster hoogst krolsch is en door hem, die bevrijd werd van alle vleeschelijke lusten, verbaasd wordt aangestaard; hij bewijst haar diensten door te likken, maar verder kan hij uiteraard niet gaan, en ik krijg den indruk, dat hij zeer gelukkig is. Zou het toch ook niet iets voor ons zijn? Jammer, dat het experiment zoo veel gevaren met zich brengt en irreparable is!

Wim heeft, na een lange pauze, onlangs weer een anonieme brief gekregen; alles wordt aan de politie overgedragen, maar wie het is, weet men nog steeds niet. Hij bevindt met zijn gade er zich wel bij, evenals het Kamerlid en Salden, welke laatste veel werk heeft. Hij kreeg van Leopold, Van Kampen en Stols dit voorjaar spontaan meerdere bestellingen, waardoor zijn gevoel van eigenwaarde gelukkig merkbaar is gestegen. Eddy en Bep zijn best; Eddy heeft weer een brochure over Multatuli geschreven, ditmaal tegen de feeks Post van Leggeloo, die ons en bloc aan den schandpaal heeft genageld (of meenen te nagelen); het boekje heet: ‘Multatuli en de Luizen’. Wij zien elkaar heel veel, de vriendschap heeft niet in het minst geleden. Laat je dat een troost zijn. Ja, onherroepelijk komt de tijdelijke vervreemding door verschillende belangen op verschillende plaatsen van den aardbol. Ik denk, dat die soort vervreemding ook tusschen ons zal komen, want zij is onvermijdelijk maar dan ook volkomen secundair en tijdelijk. De mondelinge verificatie van verhoudingen onder menschen om laat ons zeggen een half jaar is onmisbaar; brieven worden zonder dat altijd rhetoriek op den duur.

De roman van Kurt Merz is nog steeds onuitgegeven; ik probeerde een Nederlandsche uitgave, maar tot dusverre vergeefs. Ik zie hem zelden, maar hij schijnt wel te zijn en hoe dan ook het hoofd boven water te houden.

Rapport Hol. Weekblad zond ik na lectuur door aan Nijkerk. Het is een misselijke historie, en al is het audi et alteram partem een goede regel, het lijkt me niet aan twijfel onderhevig, dat gazellenoogige Alderw. je belazerd heeft. Overigens heeft dat blad alle standing verloren door een uiterst vuil anoniem artikel over den Vondelstoel te plaatsen (waarschijnlijk door Bolle Ton zelf vervaardigd), waarin Van Eyck en ik worden belasterd; insgelijks trouwens de Groene, waar deze bierdrinker ook den scepter zwaait, zij het niet officieel.

Adriaan zal nu binnenkort naar Amerika verdwijnen. Hij probeert momenteel aanbevelingen van Huizinga, Casimir en nog een prof te krijgen voor een fellowship, maar dat lijkt mij wel uitgesloten, aangezien hij geen enkel soort vooropleiding heeft. Kom daarmee maar eens bij iemand als Huizinga! Wij zien voorts vrij veel den jongeling Gomperts, die steeds meer blijkt te zijn wat ik in hem vermoedde; ik geloof, dat hij, als hij zoo doorgaat, de ster van zijn generatie zal worden; zijn essay ‘Katastrophe der Scholastiek’, dat de V.Bl. van Februari zal vullen, is excellent, met gloed geschreven zelfs en uiterst intelligent.

Werk is op de flesch, maar er komt bij Meulenhoff nu een ‘Criterium’; misschien is dat beter, hoewel de redactie Hoornik-Debrot-Hoekstra mij nu ook niet ideaal lijkt. Kees' novelle vernoemde ik wel, maar ik schreef er niet uitvoerig over; ik wil het geheel n.l. nog eens herlezen.

Bundel V. Eyck is al uit en door mij besproken, zie Vad. Zijlstra is gepord, maar ik heb nog geen kranten laten wegen, zal dat echter zeker laten doen. En nu, alles goeds!! Heel veel hartelijke groeten, ook van Ant en voor Aty en de jongens. Tot nader. Je

Menno

 

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie