Menno ter Braak
aan
Willem Elsschot

Zutphen, 16 april 1938

Zutfen, 16 April '38

 

Beste de Ridder

‘Het Been’ heb ik in één trek uitgelezen. In de eerste plaats mijn hartelijke dank voor de opdracht, die ik beschouw als een bewijs van de waardeering, die er wederzijds tusschen ons bestaat. Ik ben blij, dat je mij met dit boek hebt geidentificeerd. In zekeren zin is het probleem van Boorman, zooals het in deze phase verloopt, mij zeer persoonlijk bekend.

Nu mijn critiek, sans pitié natuurlijk, zooals je me vroeg. Voor mijn gevoel heeft deze novelle één fout, die ik nogal belangrijk acht en die je wellicht zelf ook zult constateeren. N.l.: de fixatie van Boorman aan het been blijft voor mij eigenlijk ongeloofwaardig. Het wordt mij niet voldoende aannemelijk gemaakt, dat de Boorman van ‘Lijmen’, een Draufgänger van den handel, onder invloed van die toevallige ontmoeting met mej. L. plotseling in een door caritas geplaagd mensch verandert. Die ‘bekeering’ moet toch min of meer het karakter dragen van een katastrofe van zijn heele tot dusver gevoerde beheer over zijn geestelijke goederen; die katastrofe zou aan het geval een tragisch aspect geven, dat nu aan de novelle ontbreekt. De zakelijke, nuchtere, humoristische verteltrant in het verloop van de zaak, de complicatie, die op geweldige verwarring in het maatschappelijke front uitloopen, zijn juist heel goed; dááraan moet je bepaald niets veranderen, want het is zeer boeiend. Het zou echter veel meer reliëf krijgen, wanneer de lezer geloofde in de katastrofe van Boorman's levenshouding... wat hij, volgens mijn inzicht althans, nu niet doet.

Ik bedoel vooral niet, dat je er tragische, duistere fragmenten in zoudt moeten vlechten; de toon is heel goed zoo, maar er ontbreekt iets aan het begin. Boorman kan aan het slot heusch wel naar de Faisan Doré1 gaan, maar in het begin moet hij meer aangegrepen worden door het geval, anders is de ontzaglijke inspanning die hij zich getroost slechts als groteske te accepteeren, terwijl er veel meer in zit. In denzelfden toon zou je m.i. die eerste katastrofe meer moeten uitwerken; hoe, weet ik uiteraard niet, dat zul je, als je iets voor mijn bezwaar voelt, zelf het beste weten. Maar het komt ongeveer hierop neer, dat de tragiek van de dame Lauwereyssen, die in ‘Lijmen’ zulk een belangrijk contra-effect is tegen Boorman, in dit verhaal met volle kracht terug moet slaan op Boorman zelf. Ik kan me n.l. best voorstellen, dat dit gebeurt, terwijl daarom de man toch óók blijft wie hij is, n.l. een 100% zakenman. Zoo'n ‘bekeering’ is een ziekte, een psychose, met een veelbeteekenenden achtergrond.

Dit is mijn essentieele bezwaar. Een niet-essentieel bezwaar is, dat de lezer ‘Lijmen’ gelezen moet hebben, als hij deze novelle geheel naar waarde schatten wil. Zuiver een quaestie van personages, van ‘voorgeschiedenis’ dezer personages. Eigenlijk zou het dus je ware zijn, als je ‘Lijmen’ met dit nieuwe deel erbij liet herdrukken. Want het is inderdaad een vervolg; weliswaar een zelfstandig vervolg, maar toch een ‘naspel’, of hoe je het noemen wilt.

Overigens: alle hulde. De climax van het verhaal is zeer geslaagd; die verkooping van papier een zeer gelukkig en onweerstaanbaar grotesk hoogtepunt. Geloof me, wanneer je als tegenwicht de tragiek van den ouder geworden Boorman sterker laat spreken, is het geheel plotseling uitstekend.

Graag hoor ik eens van je, wat je van mijn zienswijze denkt. Mijn gezondheid begint weer op dreef te komen. Ik zit nu nog een paar dagen op het platteland, maar je kunt mij weer aan mijn gewone adres Kraaienlaan 36 Den Haag bereiken.

Hart. gr. van je

Menno ter Braak

 

Het manuscript stuur ik je uit Den Haag terug.

 

Origineel: particuliere collectie

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie