Maurice Roelants
aan
Menno ter Braak

Woluwe, 17 juni 1932

Woluwe, 17 Juni 32

Gribaumontlaan 40.

 

Beste Menno,

Zware namiddag voor mij: een brief om Eddy te beknorren, omdat hij onzen secretaris, die toch een figuur heeft om altijd kalm te blijven, zoo diep ongelukkig heeft gemaakt; een brief om Everard te beknorren, omdat hij voor zoo weinig vergeet, dat een secretaris tot rol en taak heeft een donderspil te zijn en alle ultimatum-methoden gevoegelijk voor groote omstandigheden moeten bewaard worden; en nu een brief van clericaal tot anticlericaal...

Om te beginnen: ik ben het eens met u om te vinden, dat het onbegonnen werk is in elkaars artikelen te schrappen. Ik vind het principieel verkeerd mij voor te stellen om dat werkje te doen, - toch doe ik het bij wijze van goeden wil en blijk, dat ik mij niet formaliseer. Voor mij is dit de zaak: ik ken uw anticlericalisme, gij weet van mij dat ik niet genoeg in het absolute van de intelligentie geloof om het eventueel door u volslagen redelooze geloof tout court terzijde te stellen, kortom, dat ik wél geloovig ben.

Samenwerking in het zelfde tijdschrift onderstelt werderzijdsche waardeering. Uiteraard is mijn waardeering voor u, zooals voorzeker uw min of meer waardeerende houding tegenover mij (laten we den graad uitschakelen), niet gericht op het standpunt, dat wij beiden tegenover het religieus gevoel innemen. Discussie daaromtrent kan tot niets baten. In het beste geval zouden wij alleen onze overtuigingen tegenover elkaar kunnen stellen en dan nog zou het moeten gebeuren in den kameraadschappelijken toon, die aan samenwerkende vrienden past.

Samenwerking onderstelt m.i. dan ook, verre van een denkbeeldig accoord op alle punten, een zekere dosis goeden wil en voorkomendheid, - ik schrijf het woord neer zonder de minste bedoeling om te kwetsen. Gij zijt te verstandig en te zeer uw toon en stijl bewust om niet te weten, dat uw passus over de kerken een schimpende en nonchalante allure heeft, die, waar hij bovendien zoo hooghartig, om niet te zeggen naïef apodictisch van voordracht is (laat mij ook maar eens dat stijlmiddeltje gebruiken), mij persoonlijk prikkelt. Ik meen niet, dat ik mij vergis wanneer ik vind, dat de verdraagzaamheid, die tusschen ons moet heerschen, hier mee tekort gedaan is. Op het stuk der religie is, gegeven onze uiteenloopende opvattingen, de vrijheid van ons woord naar den vorm beperkt.

Denk niet, beste Menno, dat ik zoo schrijf uit vrees, dat ‘ik er last over mocht krijgen’. Met mijn liberaal katholicisme, het meest gesmade ter wereld, heb ik last sinds lang en zal ik er zoo gauw niet aan ontsnappen. Neen, uw gewraakte uitlatingen prikkelen mij persoonlijk: 1e) om er eenige even spottende ‘aantijgingen’ tegenover te stellen 2e) om precies op de zelfde wijze uw anticlericalisme aan te vallen. Ik hoor u zeggen: Doe het gerust. Het zou mij tegen de borst stuiten het te moeten doen, omdat ik met mijn arme-zondaarsfiguur geen roeping voel om Léon Bloy of zoo iemand te spelen, omdat ik er het nut voor Forum, voor u of voor mij niet van inzie. Wij zitten niet samen in Forum om de galerij te onzen koste aan 't lachen te brengen.

Daarom pleit ik eens en voor altijd voor wederzijdsch tactvol schrijven wanneer het gaat over punten van ernstige tegenstelling. Ik vraag niet dat gij uw overtuiging zoudt wegmoffelen, niet dat gij schrappen zoudt, maar wel dat er geen kwestie meer zou kunnen van zijn, doordat een zekere kieschkeurigheid bij voorbaat alle innerlijke conflicten zou hebben vermeden.

Handhaaft gij uw tekst, dan... Maar neen, ik wil niet een zin voltooien, die veel zou weg hebben van een ultimatum. Ik verkies uitsluitend te rekenen op uw goed inzicht.

Met hartelijke groeten,

Uw Maurice R.

 

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie