[p. 52]

Klaus Mann, Kind dieser Zeit
Transmare Verlag, Berlin

Het is op zichzelf al een merkwaardig verschijnsel dat een jonge man van vijf en twintig jaar zich zet tot het schrijven van memoires. Wat plegen memoires, in de letterlijke zin van het woord, aan te kondigen? Een gevoel van afgedaan te hebben, afzijdig te staan, met eens beleefde dingen te kunnen spelen als voldongen factoren. De memoires waren vroeger het voorrecht van de ouderdom, of tenminste van de gerijpte volwassenheid; men herinnerde zich, omdat men van de toekomst niet al te veel meer verwachtte.

Wanneer een vijf en twintigjarige memoires schrijft worden de verhoudingen enigszins anders. Men gaat zich onmiddellijk afvragen aan welke oorzaken het te danken kan zijn dat iemand met een toekomst zich zozeer kan afsluiten dat zijn verleden al een gestalte voor hem aanneemt. Doorgaans heeft men in zijn jeugd te veel schaamte voor werkelijkheid met nuchtere namen om aan een reconstructie van eigen verleden te durven denken; de vitaliteit drijft bovendien voorwaarts, het omzien en herinneren beschouwt men als een mogelijk tijdverdrijf voor de oude dag; het zich verdiepen in details van het persoonlijk leven kan ten hoogste hulpmiddel zijn. Geen schrijver met een persoonlijk accent of hij maakt doorlopend gebruik van ervaringen uit zijn verleden; maar gewoonlijk verwerkt hij ze, om ze als roman of essay te vermommen. Misschien is dit een terugdeinzen voor de laatste eerlijkheid; misschien is het een vorm van koketterie met de literatuur... zeker is het dat memoires van iemand beneden de dertig jaar een zucht tot zelfbespiegeling verraden die ongewoon is.

Nu kan men zelfbespiegelingen op verschillende wijzen bedrijven. Men kan zichzelf beschouwen als een gerede

[p. 53]

aanleiding tot het trekken van algemene conclusies, zijn ervaringen memoreren, omdat eigen ervaringen de meest directe inlichtingendienst vormen. In die zin zijn de Pensées van Pascal memoires, hoewel zij geen beeld geven van een verleden; aan de algemene conclusies van Pascal kan de lezer, aangenomen dat hij de vereiste intuïtie bezit, gemakkelijk de persoonlijke ervaringen aflezen, al zijn zij merendeels verzwegen of achterafgehouden. Er is echter een andere mogelijkheid: dat men op de feiten van zijn leven zo verliefd raakt dat men babbelzuchtig wordt en aan alle herinnerbare anecdotes buitensporige waarde gaat toekennen. In dat geval mag men wel de avontuurlijke levensloop van een Casanova hebben om niet vervelend te worden; en zelfs Casanova's memoires vervelen op den duur... De uitvoerigheid waarmee sommige mensen in de pietluttigste aangelegenheidjes van het voorbije kunnen zwelgen, alleen omdat het voorbij is en dus (redeneren zij) ‘interessant’, is veelal ontstellend; deze herinneringsziekte kan zelfs het ophouden van alle geestelijke elasticiteit betekenen. Tussen deze beide uitersten van zelfbespiegeling bestaat een scherp contrast, hoeveel nuances dat contrast ook mogen verdoezelen; niet wat men zich herinnert, zelfs niet hoe beeldend men zich herinnert, maar waarom men zich herinnert geeft de doorslag.

Klaus Mann levert nu het niet alledaagse voorbeeld van een auteur die memoires schrijft op de drempel van het leven. De vraag die men zich aanstonds stelt is: Waarom herinnert hij zich? Hebben de vijf en twintig eerste jaren hem zoveel eerlijkheid gegeven dat hij de naakte feiten van zijn verleden nu al tot object van zijn bespiegeling kan maken? Of is het alleen een soort culturele babbelzucht, aangelengd met de lust tot literaire schandaaltjes, die hem tot deze vroegtijdige gedenkschriften heeft gebracht? ...Het komt mij voor dat de schrijver van Kind dieser Zeit op bijna iedere bladzijde het antwoord moeilijk maakt. Klaus Mann heeft een uitgesproken toneelspelerstalent; van zijn prilste jaren af speelde hij toneel, zoals hij zelf in zijn bekentenissen vertelt. Ongetwijfeld heeft

[p. 54]

zijn boek de bedoeling een volkomen eerlijke biecht te zijn, niets te verzwijgen om de eigen ijdelheid te strelen; het staat sterk onder invloed van Gide's Si le grain ne meurt, is bezeten van dezelfde waarheidsdrift, geeft zich dezelfde moeite om onpersoonlijke schijnconclusies te vervangen door hoogst persoonlijke ervaringen; het deinst niet terug voor het noemen van namen, vervalt daarom herhaalde malen in te onbelangrijke breedsprakigheid, die alleen ‘de familie aangaat’, maar weet de literaire pose te vermijden. De jonge Klaus Mann ziet men opgroeien in het huis van zijn beroemde vader Thomas Mann, met zijn zuster Erika, schrijvend en acterend bijna van de wieg af; men ziet hem later, vroegrijp kind van de wereldoorlog en de inflatie, tussen de kakelbonte coulissen van een half amoreel, half vertwijfeld pathetisch Duitsland ronddolen; en men leest daartussen door de intelligente opmerkingen van de vijfentwintigjarige, die deze tragicomedie overziet alsog alsof het verleden voorgoed de toekomst had overwonnen.

Deze herinneringen zijn volstrekt niet alleen document van een ‘ontwortelde jeugd’; de auteur vermijdt zelfs met tact om zich op die ‘ontworteling’ te beroemen, zoals in zekere kringen gebruikelijk is. Men krijgt de indruk dat hij zelf niet weet wat er in zijn verleden echt was en wat toneel en schmink; de twijfel aan de echtheid der sensaties loopt door het gehele boek heen. Het is de geboren acteur, die door het vele acteren een extra grote dosis scepsis heeft opgedaan inzake de grillen der herinnering; hij weet dat hij veel gelogen heeft, meer nog, dat hij een wonderlijk plezier in het liegen heeft gehad, en hij wantrouwt dus bij voorbaat de eerlijkheid der herinnering. Maar tevens vertelt hij schaamteloos, om zich als ‘Kind dieser Zeit’ met schmink en al bloot te geven aan de nieuwsgierigheid van hen die geen medelijden met hem zullen hebben; zonder literaire fraaiigheid, maar overal met de bijna onmerkbare stylering van de acteur die zich een houding geeft. Het aantal levensmetamorfosen, waarvan de acteur vaak zelf niet weet of zij uiterlijk of innerlijk zijn, groeit in dit

[p. 55]

boek tot een maximum; een gedesquilibreerd individu wordt heen en weer geworpen tussen Wedekind, Steiner en Nietzsche; het grijpt van iedere invloed het effect, menend de invloed zelf te ondergaan. Klaus Mann is een voorbeeld uit velen, die Nietzsche op een verkeerde leeftijd ontmoet hebben; hij heeft hem gelezen als de dichter van Also sprach Zarathustra, zonder hem te kunnen doorgronden als de denker van de ‘Wille zur Macht’; hij heeft Nietzsche beleefd als het theater van grote gebaren en met plannen rondgelopen om een Christusdrama te schrijven, gemengd uit een middeleeuws mysteriespel, Nietzsche en een sensatiefilm.

Tot algemene conclusies komt Mann niet; zijn gedenkschriften verlopen tegen het eind in een oppervlakkig panorama van inflatie-symptomen; het gedeelte dat de vroege kindertijd behandelt is het belangrijkst en het intelligentst gecommentarieerd. Er komt geen beslissende oplossing naar de kant van Pascal of Casanova; het waarom van deze herinneringen is niet gemakkelijk te vinden, omdat de auteur der eerlijkheid tenslotte... ook zijn eerlijkheid speelt. Misschien moet men de laatste bladzijden van een boek als verraderlijk beschouwen; dan zou men het geheim van de memoires schrijvende Klaus Mann kunnen zoeken in zijn verhouding tot zijn vader, met wiens naam hij heeft moeten leven en publiceren. Op een dier laatste bladzijden staat een merkwaardige bekentenis: ‘Ik heb mijn onbevooroordeelde lezers nog niet gevonden. Niet alleen de tegenstander, maar ook de mij welgezinde construeert tussen datgene wat ik schrijf en het werk van mijn vader instinctief het verband. Men beoordeelt mij als de zoon’.

Het kan één der hoofdmotieven van de jonge Mann geweest zijn, door een biecht van dit noodlot los te komen; want het is ongetwijfeld origineel, om in de schaduw van de Zauberberg alle literatuur aan de kapstok te hangen, men vergeve mij het beeld. Een abrupte uitbarsting van Klaus Mann verschilt inderdaad van de langzame cultuur van Thomas Mann. Zou hier het waarom van deze vroege

[p. 56]

memoires te vinden zijn?

 

NRC, 21 september 1932