[p. 196]

De paradoxale democratie

Een inzender heeft in ons avondblad van gisteren reeds een aanvulling gegeven op onze commentaar bij het bericht dat aan het literaire cabaret van Erika Mann, Die Pfeffermühle, de arbeidsvergunning was geweigerd. Hij betoogde in zijn artikeltje dat wij hier te doen hebben met een precedent van uitermate verwerpelijke strekking, en dat hij de indruk niet van zich kon afzetten dat in deze kwestie het mom van ‘bescherming van binnenlandse arbeidskrachten’ de eerste pertinente aanwijzing moet verbergen naar een, in een democratisch land z.i. toch onmogelijke en in elk geval onwaarschijnlijke censuur.

Wij zijn het met die opvatting van het ‘verbod’ van Die Pfeffermühle geheel eens. Wij hebben reeds aangevoerd dat de twee argumenten die van regeringszijde worden opgegeven allerminst overtuigend zijn; het ‘verboden’ gezelschap is geen concurrent voor ‘gelijksoortige’ binnenlandse gezelschappen, omdat deze er niet zijn, en de ‘politieke actie’, waaraan het zich zou hebben schuldig gemaakt, bestaat in propaganda voor een humanistisch beschavingsideaal dat tegenwoordig meer dan ooit behoefte heeft aan doeltreffende verdediging. De algemene waardering welke Die Pfeffermühle in de pers hier te lande heeft gevonden en het succes dat het ensemble bij het publiek behaalde waren evenzoveel tekenen van een gelukkig nog niet overleden democratische mentaliteit, die aan het vrije woord een grote invloed toekent op de vorming van de publieke opinie. Het is daarom dat wij het ‘verbod’ zo levendig betreuren en als precedent met de inzender zo uitermate verwerpelijk achten.

De democratie is een paradox. Zij is een vorm van maatschappelijke organisatie die krachtens haar beginselen aanvallen moet dulden van partijen die de afschaffing der democratie in hun programma voeren. Misschien

[p. 197]

heeft er in de wereldgeschiedenis nooit een zonderlinger (en inspiratiever!) orde bestaan dan de democratische; zij is een voortdurend risico, want zij mag zichzelf nauwelijks beschermen. Fascisten en communisten kunnen propaganda maken voor principes die in strijd zijn met democratische vrijheid en democratische rechten: de democratie moet het dulden, althans tot op zekere hoogte, en wanneer zij vernietigd werd, zou zij eigenlijk op haar begrafenis zelf de herdenkingsrede moeten houden, omdat zij zo democratisch gestorven was. Ziedaar de paradox, de zwakheid, maar ook de kracht van een democratisch regime.

De kracht: uit deze geaardheid der democratische orde blijkt immers dat de democratie berekend is op een sterke overtuiging van eigen waarde bij de burger. Een krachtige democratie berust niet op paragrafen, maar op een gezindheid, op de bereidwilligheid van een volk, bepaalde minima te verdedigen tegen iedere aanranding. Zij veronderstelt deze bereidwilligheid zo sterk dat zij de tegenbewegingen vrijheid verleent, bewust als zij zich ervan is dat het democratische beginsel op den duur superieur zal blijken aan het anti-democratische. Vandaar dat in een tijd van bedreiging door dictatoriaal gezinde groepen de democratische orde vaak bespottelijk zwak en toegeeflijk lijkt... en het in vele gevallen ook werkelijk is. Zodra de democratie ophoudt symbool van een gezindheid te zijn en een regime wordt van paragrafen, is het met de democratie afgelopen.

Men beschouwe in dit verband het ‘verbod’ van Die Pfeffermühle. Het lijkt ons tamelijk doelloos met de autoriteiten die deze beslissing hebben genomen te gaan debatteren over het begrip ‘politieke actie’; menen deze personen dat de programma's van Die Pfeffermühle met die kwalificatie moeten worden bestempeld, dan moet men hun die mening gunnen en zich slechts verbazen over zoveel paragrafen-democratie. Want de gezindheid, waarvoor het gezelschap propaganda maakte, was de gezindheid waarop onze eigen staatsorde berust; niet voor de

[p. 198]

politieke, maar voor de culturele zijde der democratie, voor het ‘tonicum’ dus, waardoor iedere democratische orde moet worden gesterkt, kwam Die Pfeffermühle met kracht op. Dat de regering van een vrij land deze propaganda onmogelijk maakt is een teken van zwakte, van quasi-democratie; de sterke democratie immers vond in deze mensen een niet te versmaden hulp, en bij de bezieling door een programma ‘Pfeffermühle’ is de democratie ongetwijfeld heel wat meer gebaat geweest dan bij een democratisch belastingbiljet.

Het is ons niet te doen om het ensemble Die Pfeffermühle in de eerste plaats; wij zijn ervan overtuigd dat de democratische gezindheid hier te lande nog sterk genoeg is (ondanks regeringsmaatregelen als dit ‘verbod’) om zich zonder de hulp van deze ‘buitenlandse krachten’ te manifesteren, op welke wijze dan ook. Van veel meer belang schijnt ons de paragrafenmentaliteit die tot dit ‘verbod’ de aanleiding was. Het is vooral in zulke uitingen dat een democratie instinctloos blijkt; dat zij haar vijanden hun gang laat gaan, in het besef dat zij uiteindelijk op de democratische gezindheid zullen stranden, is paradoxaal, maar komt tevens uit haar eigen structuur voort, dat zij echter (zoals wij het reeds eerder noemden) haar eigen kinderen opeet, is behalve paradoxaal ook nog zinneloos en zelfs dom.

 

Wij zullen ons niet verdiepen in de beweegredenen die de autoriteiten geleid zouden kunnen hebben tot het ‘verbod’ van Die Pfeffermühle, al spreekt het vanzelf dat men, zolang men van officiële zijde niets dan kennelijk gezochte argumenten te horen krijgt, het zijne denkt van zulk een ongemotiveerde maatregel. O.i. had de regering er beter aan gedaan zelfs mogelijke toespelingen op de ‘zweep van Mussert’ te voorkomen, nadat de heer Van Vessem de scalp van Erika Mann had geëist in ruil voor het verbod van Tijl (waarvan wij de zin overigens al evenmin hebben kunnen begrijpen). Wanneer de regering althans door wenst te gaan voor de vertegenwoordigster

[p. 199]

van een democratische gezindheid en niet van democratische paragrafen.

 

Het Vaderland, 13 october 1936