[p. 224]

Schrijven in het teken der totaliteit: Wendel von der Au, Literatuur onder het hakenkruis
Waakzaamheidreeks; Van Gorcum, Assen 1939

De schrijver van deze brochure over de Duitse literatuur sedert de opkomst van het nationaal-socialisme is een der beste kenners van het onderwerp. Wat hij hier te rapporteren heeft is niet verheffend, maar aangezien velen van de stof niet op de hoogte zijn is zijn geschrift verre van overbodig. Wat gebeurde er in Duitsland, toen in mei 1933 duizenden boeken werden verbrand, als teken dat ‘het volk van denkers en dichters’ zich ging ontdoen van de cultuurbanden met Europa? Was het, zoals men wel eens op verkiezingsvergaderingen hoort declameren, een terugkeer tot de middeleeuwen? Neen, antwoordt Wendel von der Au: ‘Het ging veeleer om de onderdrukking van een door oorlog, inflatie en deflatie uitgeput en door jarenlange werkloosheid verarmd volk - om de verovering van een land, waarbij de overwinnaars als een bezettingsleger de overwonnenen hun wil oplegden.’

Van die verovering was de boekenverbranding het ‘geestelijk’ symbool. Wat sedertdien in Duitsland literatuur heet is een geheel ander verschijnsel dan de literatuur in de democratische landen van Europa: ‘spreken, schrijven, boeken drukken en boeken verkopen, reciteren en toneelspelen mag in Duitsland nog slechts wie daar concessie voor heeft van de NSDAP,’ aldus de auteur dezer brochure; de totalitaire staat eist ook erkenning van zijn macht door de schrijvers; zij worden georganiseerd als soldaten in de Reichsschrifttumskammer, waartoe ook de ‘Gruppe Buchhandel’ behoort. Over deze organisatie vindt men bij Wendel von der Au tal van interessante bijzonderheden. Zo is het ten onzent nog niet algemeen bekend dat de wet die beveelt dat boeken die de NSDAP onaangenaam zijn niet gedrukt en door de boekhandel niet verspreid mogen worden, bovendien het schrijven ver-

[p. 225]

biedt aan ieder, die niet in het bezit is van een door de Reichsschrifttumskammer verstrekte vergunning, ook het schrijven voor zichzelf, waardoor een dichter zich van het geweld van zijn gevoelens en visioenen kan bevrijden ook zonder de bedoeling van zijn manuscript te laten drukken. Over de huidige Duitse literatuur, die een typische façade-literatuur is, omdat zij in de romantiek van ‘Blut und Boden’ de nijpende problemen der dagelijkse realiteit tracht te ontvluchten, geeft de brochure veel weinig of niet bekende details. Eveneens over de nieuwe ‘volkse’ bewerkingen van de klassieken, die ‘naar 's lands gelegenheid verduitst worden’, dwz voor het nationaal-socialistische publiek pasklaar gemaakt (Plato, Homerus, Shakespeare), terwijl de authentieke Duitse schrijvers die het regime niet welgevallig zijn worden verdonkeremaand. Zo worden Lessing en Rilke weggewerkt door de nationaal-socialistische professor Jozef Nadler, wiens methode t.o.v. Rilke al heel practisch is. ‘Rainer Maria Rilke,’ aldus Wendel von der Au, ‘is de nationaal-socialisten een doorn in het oog omdat hij een ‘cosmopoliet’ was.’ Kan hij een ‘artgemässer’ Duitser zijn? Hij heeft een oude stamboom, zodat het moeilijk is aan de hand van papieren zijn ‘Blutferne’ te bewijzen. Dus schrijft Nadler mythisch, dwz alogisch over Rilke: ‘Wir glauben an diesen Kärnter Adel nicht, auch wenn er bestanden hat, wir glauben an die Tropfen slawischen Blutes, auch wenn sie nur spärlich waren, und wir glauben an seine jüdische Grossmutter, von der erzählt wird.’

Hier ziet men de Joodse afstamming van Rilke (en ergo de Joodse geest zijner werken) in een handomdraai bewezen uit geloof. In de officieel uitgegeven bundels Duitse gedichten komt Rilke niet meer voor.

Wat ik in deze nuttige en waarschuwende brochure alleen mis, is een paragraaf over een der zeldzame schrijvers uit de periferie van het nationaal-socialisme die geen façade-literatuur leverden: Ernst von Salomon. Zijn romans Die Geächteten en Die Stadt behoren tot het belangrijkste van wat de Duitse literatuur na de oorlog heeft voortgebracht.

[p. 226]

Weliswaar zijn zij niet nationaal-socialistisch in de strikte zin des woords (zij zijn trouwens al voor 1933 verschenen en de auteur is sedertdien practisch ‘verstomd’), maar zij zijn nochtans representatief voor de vrijscharenmoraal, die aan de ‘Revolution des Nihilismus’ (Ernst Jünger c.s.) voorafgaat. Uit deze intelligente romans juist kan men opmaken wat slechts decoratieve voorgrond en wat wezen van deze revolutie is, hoe het komt dat de officiële Duitse literatuur van tegenwoordig onder controle slechts voze romantiek weet te produceren. ‘Het nationaal-socialisme is geen idee en heeft geen idee,’ zegt Wendel von der Au in een slotwoord; men kan dat niet beter verduidelijken dan door te wijzen op de romans van Ernst von Salomon.

 

Het Vaderland, 22 maart 1939