[p. 234]

De bohémien en drinker: het laatste werk van Joseph Roth

Joseph Roth, de onlangs overleden Oostenrijkse schrijver, behoorde naar het schijnt tot de weinig talrijke echte bohémiens. Halve bohémiens, met één been in de salon en een ander in het artiestencafé, zijn er genoeg; zij behoren om zo te zeggen tot het onmisbaar decor van de wereldstad (of van een stad die graag wereldstad zou zijn); zij zijn eigenlijk hinderlijke en kinderlijke mensen; hinderlijk, omdat hun kinderlijkheid niet spontaan is maar kunstmatig, want echt-kinderlijke mensen zijn een verkwikking voor oog en oor. De echte bohémien heeft stellig ook véél kinderlijks, maar bij hem ligt deze eigenschap niet in geforceerde handelingen pour épater le bourgeois. Het ongeregelde leven is hem een behoefte, hij voelt de regelmaat van een ambt als een abnormale dwang, als een aantasting van zijn vrijheid. Iedereen die wel eens een echte bohémien heeft ontmoet zal kunnen getuigen, dat niets hem verder staat dan de halve, de quasi-bohémien met zijn aanstellerij. Misschien is de quasi-bohémien niet eens in staat de echte bohémien te herkennen; hij vindt hem niet bijzonder, niet... bohémien genoeg.

Maar Joseph Roth moet een bohémien geweest zijn die zonder de drank niet kon leven. Hij was een alcoholicus, zo openlijk, dat Anton van Duinkerken hem bij zijn dood in hexameters als taveerneheld heeft bezongen; want Van Duinkerken, hoewel geenszins het type van de bohémien, heeft veel respect voor de genietingen die de alcohol biedt. Bovendien was Joseph Roth katholiek (hetgeen hij eveneens met Van Duinkerken gemeen had), legitimist, dwz aanhanger van de Oostenrijkse idee, die een supranationale idee is, en vijandig zowel aan nationaal-

[p. 235]

socialisme als communisme, met Hollywood verschijnselen van de geest des tijds die hij in zijn Antichrist geselde. Een schilderachtige figuur dus, een bohémien van kwaliteit, die door het alcoholisme nog niet was afgestompt. Hij stierf kort na Ernst Toller, die men overigens geenszins zijn medestander kan noemen, maar wiens dood diepe indruk op hem schijnt te hebben gemaakt. Als laatste geschrift van de hand van deze merkwaardige schrijver ziet thans het licht Die Legende vom Heiligen Trinker, door de uitgever uitstekend verzorgd als een klein brevier van de alcohol; Roth schreef dit boekje in de lente van 1939, niet lang dus voor zijn dood op 27 mei van hetzelfde jaar. Het is de geschiedenis van een bohémien, van een drinker, die onder de bruggen van de Seine pleegt te overnachten; van een man, die wonderen ontmoet al drinkende... post of propter blijft de lezer ter beoordeling overgelaten, want de titel zegt al dat het boekje een legende wil zijn.

Het is een legende met moderne ingrediënten, met het Parijs van onze dagen als achtergrond, met Pernod, voetbalroem en zo meer. Andreas de drinker is echter een bij uitstek a-moderne figuur. Anti-modern is hij niet; hij dwaalt als bohémien en drinker, dank zij zijn wonderbaarlijke geldschieters, door het leven als een vertegenwoordiger van een andere wereld. Roth vertelt boeiend genoeg; de sfeer van het verhaal is bij hem ook ditmaal van meer belang dan de psychologie der personages; de stijl is poëtisch maar toch helder en beknopt. Van de dronkenschap van Andreas gaat geen vulgaire werking uit; de alcohol is meer symbool van het zwervende leven dat zich niet aan de ketting der conventies wil laten leggen, en tegelijk van het hogere leven, zoals Roth het concipieert, dat zich elders in een vaag-katholiek motiefje (de Heilige Theresia van Lisieux, aan wie Andreas geld moet terugbetalen) laat gelden. Eerlijk gezegd: het alcoholisme lijkt hier veel echter doorleefd dan het katholicisme, waaraan men niet recht gelooft. De zeer reële en toch poëtisch geschilderde ervaringen van de bohémien maken

[p. 236]

het boekje tot een sympathiek besluit van Roths literaire leven, vooral ook omdat het autobiografische karakter van het drinkersverhaal juist in de legendarische sfeer zozeer zijn stijl vertegenwoordigt.

 

Het Vaderland, 29 juli 1939