De Vrije Bladen

Het zal waarschijnlijk onder de studenten aan de Amsterdamse Universiteit niet voldoende bekend zijn, dat sedert enige tijd een eerste jaargang verschijnende is van het litteraire tweemaandelijkse tijdschrift. De Vrije Bladen. Deze onwetendheid is geen schande. Enige euvelen van zuiver zakelijke aard kleefden deze bladen aan en beletten hun een algemene populariteit. Het is niet onze bedoeling hierop verder in te gaan, omdat wij over de toekomst willen spreken. Voldoende zij, dat de tot op heden verschenen nummers, naar hun litteraire waarde beoordeeld, een merkwaardig en zeer veelzijdig beeld gaven van een jonge generatie met een eigen streven. En een heuglijk teken was het, dat hier vernieuwing niet in een beperkte stroming werd gezocht, maar dat ook ouderen gehoord werden, wier opvattingen zich bij de allerlaatste adepten onzer litteratuur nauw aansloten.

Maar er waren onmiskenbaar enige bezwaren. Zij

[p. 149]

doen hier weinig ter zake, maar drongen tot een algehele reorganisatie, waarvoor wij thans de belangstelling van de Amsterdamse studenten vragen. Immers de studenten zijn voornamelijk de intellectuelen, zonder wier steun geen cultuurbeweging stand kan houden en op hen doet de nieuwe redactie van De Vrije Bladen dan ook in het bijzonder een beroep. Wij nemen hier haar beginselverklaring over:

 

De Vrije Bladen ondergaan bij den ingang van den tweeden jaargang een verandering, in vorm en karakter. Het tijdschrift wordt Maandblad, minder omvangrijk, meer agressief. De leiding verplaatst zich naar jongere elementen (Houwink en Marsman), maar het contact met hen, die den eersten jaargang leidden, blijft in den vorm van een redactie-raad nauw bewaard. Want De Vrije Bladen zijn een geheel: zij waren, in aanleg, in kern, het orgaan voor de jongere krachten in onze letteren. De eerste jaargang bewijst dat; bewijst tevens, dat de groep een genuanceerd organisme is van eigenaardige krachten, een levend verband.

Wij zullen dit verband bestendigen, en verruimen. - Wij doen daarom een beroep op alle jonge litteratoren, in Holland en Vlaanderen, van elke geaardheid. Wij laten uitsluitend de waarde van het werk onzer keuze bepalen. - Wij zullen ons keeren, blijven keeren tegen de vele bestrijdenswaardigheden, die van onze litteratuur een dorpssociëteit willen maken; tegen alle epigonisme en alle modernisme-a-tort-et-a-travers.

De Jonge Hollandsche Litteratuur behoeft een eigen centrum, een eigen orgaan. Dat is voor het consolideren van krachten, voor het wakker-stooten van talenten, voor het verlevendigen van het geheel en de deelen, onmisbaar. -

Wij doen daarom een beroep op dat deel van het publiek, dat in ons litteraire leven belangstelt, in onze jonge litteratuur vooral.

En onder dat publiek met name op de jonge menschen, op de studenten.

[p. 150]

Maakt het ons mogelijk onze plannen ruim te verwerkelijken. Zendt Uw werk! Teekent in!

Veel behoeven wij aan deze woorden niet toe te voegen. De bedoeling is duidelijk. Wij kunnen volstaan met het vermelden van enige praktische gegevens.

De redactie zal gevormd worden door Roel Houwink en H. Marsman. Een Raad van Redactie, bestaande uit Mr. Herman van den Bergh, J.W.F. Werumeus Buning, C.J. Kelk en Constant van Wessem, sluit eenzijdigheid o.i. geheel uit. Onder de medewerkers treft men, naast vele jongeren die weleer als ‘Litteraire foeten’ in P.C. prijkten (ook hun prosector Henrik Scholte behoort tot de vaste medewerkers aan De Vrije Bladen), o.a. Mr. M. Nijhoff, A. Roland Holst, Hendrik de Vries.

Onder de gewone bijdragen zullen verder uitvoerige toneelbeschouwingen worden opgenomen, waarvoor verschillenden hun medewerking al toegezegd hebben (o.m. Constant v. Wessem: ‘Jean Corteau’. Henrik Scholte: ‘Albert van Dalsum’. Johan Theunisz: ‘Gertrud Leistikow’).

Tevens ligt het in de bedoeling een ‘Kring van Vrienden van De Vrije Bladen’ op te richten welke zal luisteren naar de retorieke naam De Distelvinck; de leden zijn automatisch abonnee op De Vrije Bladen en kunnen deelnemen aan de geregelde bijeenkomsten en aan een jaarlijkse ‘soirée litteraire’. Aldus zal misschien een intellectuele gemeenschap gevormd kunnen worden, waarvan de betekenis moeilijk te overschatten is. Verder zal De Distelvinck haar beginsel kunnen propageren door haar leden als sprekers te laten optreden voor het nog onkundige publiek.

Laat Amsterdam, dat zozeer de mos huldigt, ook hier dit principe getrouw blijven. Ook de Nieuwe Gids-beweging heeft hier haar oorsprong gehad en, al willen wij geen contrasten verdoezelen, een opleving, een vernieuwing zien wij in beide. Steunt dus in de eerste plaats door in te tekenen op De Vrije Bladen!

 

1 november 1924

M. ter Braak

H. Ivens