[p. 209]

Vereenigd Rotterdamsch-Hofstadtooneel
Henri Borel, Vlindertje
(toneelbewerking Jaap v.d. Poll)

De heer Henri Borel is meer dan eenbekwaam sinoloog. Hij is ook een kenner van het Haegje. Hij weet tevens, hoe men het spel der Haegse passies den volke behoort aan te bieden. De aanbiddelijke boeken der loutere sentimentaliteit Het Jongetje, Het Zusje, wie las ze niet op zijn zestiende jaar! Het is op die leeftijd zo verrukkelijk de erotiek tot een aaiend plumeautje te idealiseren...

In dit Vlindertje is de jongetjes-en-zusjesgeest nog eens vlees geworden. Het is de noodlotstragedie van een erg onschuldig meisje (in Amsterdam zijn deze wezens, zo hoop ik van harte, reeds lang afgeschaft). Dit schaapje wordt verliefd op een luitenant-met-zonden-register; de vader raakt betrokken in een zedenschandaal; er is nog een broer, die blijkt te zijn een zoon van vaders tweede vrouw uit het eerste huwelijk en dus ook verliefd wordt. Dat dit naïeve wicht over zoveel boosheden in den Haeg struikelt en de dood, i.c. het water ingaat, verwondert mij niet. Het gehele geval is daarbij van een zo hartelijk-Haegs meelevende romantiek, dat men geen ogenblik geneigd is Jaap van de Poll te verwijten, dat hij moeite deed een dramatisch kunstwerk te scheppen. Het is ook inderdaad onschadelijker ontroerend te vertellen, dan de afgrond onder de kunstbloemen van die ontroering aan te wijzen.

In Annie van Ees (Elly) werd de frêle Haegse temperatuur, ondanks Borel en van de Poll, een levende atmosfeer. Zij speelde met haar intuitieve eenvoud oneindig meer dan er in de salonachtige tekst te ontdekken viel. Haar partner Reule als Maurice Mombreuil kon zich daarentegen niet losmaken uit het pathetische, waartoe, het dient erkend te word en, zijn rol alle aanleiding gaf. Bij Anton Roemer en Jan van Ees als vader en stiefzoon viel een beschaafde stijl te waarderen. Rie Gilhuys belooft een goede kracht te worden, zoals uit

[p. 210]

haar onbetekenend rolletje weer verblijdend bleek.

Het is onbillijk het Hofstadtooneel deze keuze te verwijten; immers de zaal was vrijwel uitverkocht. Misschien kan men zich nu weer eens de luxe van een goed stuk veroorloven, dat de Amsterdamse burgerij gewoonlijk ijskoud laat, omdat de pers het interessant vindt.

 

7 februari 1925

M.t.B.