Weg met de rommel!
Aan de Directie van het eerbiedwaardige café ‘Americain’

Ik wil zachtmoedig zijn. Misschien wist U het niet, wat ik U thans, als advocaat van een esthetisch beledigde massa, meedeel.

Misschien wist U niet, dat aan de diep-bruine tafeltjes van Uw zeer gewaarde tempel zich dagelijks de gelaten van ontelbare Minervavereerders spiegelden. Misschien wist U niet, dat sommigen hier hun leven slijten; dat zij hier hun krant lezen, hun koffie, hun biertje drinken, in goede dagen hun middagmaal gebruiken. Misschien wist U niet, dat een gans geslacht opgroeit onder het waakzame oog des vaderlijken B . lk . s en van de ver-

[p. 263]

trouwde B .. wm .. st . r.

Misschien wist U niet, dat de grote R . nsburg in Uw Mont-salvat zijn kosmos opbouwt (ik kan mij nauwelijks voorstellen dat U zulks niet wist!) Misschien wist U niet, dat hele tijdschriften en bladen in Uw huis worden volgeschreven.

Misschien wist U dit en zoveel meer niet. Zo gij het wel weet, is Uw misdaad er des te afschuwelijker om... Gij hebt goedkope, gebloemde, bonte kleedjes aangeschaft! Waarom, vraag ik U? Hebben wij ooit om kleedjes geschreeuwd, om gemeen machinaal geverfd katoen? Wilt gij ons verjagen met deze kleurige fluimen der industrie? Is het Uw bedoeling de benden van het verterend studentendom te laten wegteren van verontwaardiging of hen voorgoed te verjagen uit deze burcht, die tot op heden te goed was voor een keukenmeidenzaterdagavondkroegje?

Nogmaals, ik wil niet argwanend zijn. U moet dat alles niet geweten hebben, toen U voor een handelsreiziger in Twentse katoentjes zijt bezweken. En ik verwacht, dat over enige dagen het diepbruine hout weer voor onze verrukte ogen zal glanzen. De kleedjes kunt U tweedehands overdoen aan ‘De Boer’ of ‘Neuf’...

Want anders zal het verzet komen. Wij zullen niet het openhartig offensief kunnen openen en het vod sleuren van onze geliefde tafeltjes, zodat de glazen in scherven over de grond donderen... want de Chef zou ons naar buiten werken.

Maar er is een lijdelijk verzet, dat van de sluipende ondergravers. Het is vreselijker en gevaarlijker dan de grote aanval. Wij zouden ons bier over de industriële bloemguirlandes kunnen plenzen, wij zouden de mosterd van de sneedjes-ros over de takmotieven kunnen smeren, wij zouden die snoezige kleedjes met omgegooide koffie en eierdooiers kunnen drenken. De wijngrog en de fladderac, de brandewijn en het Münchener zouden de verzinsels van Uw kleurmiskennende geest onvermoeibaar kunnen bestoken. Wanneer het parool uitgegeven werd: ‘Weg met de Rommel!’...

[p. 264]

Maar het zal niet nodig zijn, zoals Multatuli tegen Willem III zei, want U moet dit niet geweten hebben. Het moet U onbekend geweest zijn, dat Uw café een enige naam heeft tot in het buitenland, die niet bevorderd wordt door ordinaire weefprodukten. En daarom verwacht ik, dat gij nu gij deze dingen weet, zelf de rommel metterdaad zult verdoemen, vóór wij het doen.

Heren, behoedt ons voor deze kleedjes en ook verder tot in eeuwigheid voor de jankstrijkjes en de gekleurde lampen!

Weg met de Rommel!

2 mei 1925

Murena