Vereenigd Tooneel
Pirandello, Alles komt terecht

Iedereen weet het nu wel: Pirandello is psychisch relativist. Chacun sa vérité; anders weten is anders zijn. Wij omzeilen daarmee alle klippen van welk dogmatisme ook en staan weer op twee benen vast boven de wereld van de schijn, omdat wij de schijn doorzien hebben als een conflict van twee denkwerkelijkheden. Wij vermijden aldus het ongezonde enthousiasme voor het éne standpunt, erkennen met de hyperkritiek, dat iedere opinie reeds on waar geworden is, zodra zij is geformuleerd en trekken ons terug binnen de hoogheilige tempel van het alwijze relativisme.... Helaas, plotseling ervaren wij weer een ontstellend absolute waarheid; wij

[p. 344]

zitten in een tempel! En een tempel wordt alleen opgericht ter meerdere ere Gods. Wie die god dan ook zij.

De zin van dit niet origineel of poëtisch bedoelde beeld is slechts, dat ook Pirandello niet aan de absoluutheid van het dogmatisme ontsnapt, al is de relativiteit zijn beginsel. Want er is misschien geen hardnekkiger principedogmaticus dan de relativist Pirandello, die het onvermijdelijke der ‘ships that pass in the night’ betoogt. De schijn is zijn werkelijkheid, waarin hij gelooft, zoals de naieve realist aan de existentie der dingen buiten hem. De schijn is de kracht, die de wereld drijft, misschien zelfs wel tot geluk. De schijn is de bindstof, die het gecompliceerde mechanisme der maatschappij bijeenhoudt en aan het bizarre spel der zielen de enige zin geeft: eeuwig conflict te zijn.

Dit is, wat men Pirandello's absoluut relativisme zou kunnen noemen. Beter dan door Alles komt terecht (of het moest zijn door zijn korte novellen) kan dit haast niet geillustreerd worden. Hier immers treedt het conflict in de naakte werkelijkheid van kleine en op zichzelf onbelangrijke verhoudingen, waardoor echter een ontzettende tragiek, (een jarenlange misleiding buiten iemands schuld) geschapen wordt. Dit is niet meer een autonome sprookjesverbeelding als in Zes Personen op zoek naar een Schrijver, waar het drama-van-de-schijn naar een droomsfeer werd verwezen, niet direct toegepast werd op de maatschappelijke realiteit. De normale, nette kringen moeten hier de almacht van het relativisme uitschreeuwen.... en daarom moet deze schreeuw enigszins gefatsoeneerd worden. Terwille van het absoluut relativisme telle men derhalve enige onwaarschijnlijkheden in een overigens volkomen waarschijnlijke wereld niet te zeer. Er is immers een beginsel te demonstreren, waarmee het leven zich niet steeds verdraagt.....

Dit stuk is, bij al zijn goede momenten, een constructie, een schema van een wereldschepping, zoals Pirandello die ook ongetwijfeld uitgevoerd zou hebben, wanneer God hem niet was voor geweest. Daarom ook

[p. 345]

is de onfeilbare wet, die hij ontdekt meent te hebben, als zoveel andere psychische wetten een verdienstelijk, maar uiteraard incompleet aforisme, dat altijd meer of minder inbreuk maakt op de onuitputtelijke overvloed van het gegevene.

Een revolutionnair op toneelgebied blijkt Pirandello hier in veel geringer mate dan in de Zes Personen, dat ik voorlopig als zijn dramatisch meesterwerk blijf beschouwen. Aan de dialoog kent hij ook nu het beslissend overwicht toe, maar in die mate, dat het gebaar der zelfstandige handeling (de expressieve mimiek) tot een bijverschijnsel moet gedegradeerd worden. Het eerste bedrijf wordt daardoor volslagen onbegrijpelijk. Is dit ‘relativistische’ opzettelijkheid? In dat geval zou een dergelijke truc, die, tot enkele scènes beperkt, een sterk dramatisch, want verrassend, effect kan hebben, uit zuiver technische gronden te veroordelen zijn. De spanning verslapt te lang en wordt niet plotseling verrassend hersteld.... Pirandello aanvaardde het praten-op-het-toneel in zijn volle uitgebreidheid en maakte het zelfs vrijwel tot enig doel. In dit opzicht sluit hij zich aan bij, voltooit hij wellicht het ‘burgerlijk’ drama, dat hij door zijn relativisme de doodsteek toebrengt. Deze man, die de metropolen van Europa stormenderhand veroverd heeft, is geen geweldenaar, maar een tweeslachtig scepticus, zoals alleen een cultuur, die zich tegen zichzelf keert, kan voortbrengen. En hij vindt zijn publiek, dat, cerebraal ingespannen, maar zonder hartstochtelijke geslagenheid, heeft te luisteren.....

Martino Lori, de misleide, is wel de sterkste figuur, te midden van alle andere denkenden, voor wie hij een ander is, een wonderlijk-lankmoedige dulder. Van Dalsum bleek daarbij de aangewezen speler, om het volle leven te brengen in de enkele prachtige momenten, waartoe Pirandello gelegenheid geeft. In hem onthulde zich vooral subliem het onevenwichtig aarzelen, nà de ontdekking, tussen ontsteldheid en verlammende bitterheid, door de gebroken overgangen, waartoe zijn

[p. 346]

stem zich zo goed leent; maar ongetwijfeld speelde hij daarbij over Pirandello's bedoelingen heen, zodat men de psychische relativiteit voor de psychische werkelijkheid vergat.

Minny ten Hove en Dirk Verbeek voldeden naast hem; de eerste gaf hier een bewijs, dat zij een grote rol waard is. Het tergende eerste bedrijf werd door Cecile Spoor-Carelsen en Kloppers met animo opgevrolijkt, waarbij Sara Heyblom ditmaal eens niet met vals pathos (en daarom goed) voor het sobere tegenspel zorgde. Laseur was de enige, die bepaald beklagenswaardig door de regie als kapstok opgesteld geheel te kort schoot.

 

14 november 1925

M.t.B.