Dansmatinee Sent M'Ahesa

Geen onvruchtbaarder en, betrekkelijk, waardelozer arbeid dan het vaststellen van een hiërarchie der kunsten of kunstrichtingen! Niet alleen veronderstelt dit een dogmatische en derhalve construerende, niet receptief onderscheidende blik; maar het ontkracht de veelzijdigheid der emotie, die aan iedere kunstmanifestatie anders wordt geverifieerd. Er wordt een vals standpunt ingenomen, dat op een onvolledige fictie berust: het leven, het begrip, het gevoel.... Tegenover iedere fictie staat de kunst anders; staat zij tegenover de ene ‘groter’ dan tegenover de ander ‘kleiner’. De enige niet relatieve verhouding is die van kunst tot schepper, kunst tot genieter.....

Het ‘hoge’ of ‘lager’ van de dans is een relativissimum. Is het uitgangspunt de materie, het lichaam, zoals het van ritmisch werktuig tot schoonheidsverbeelding wordt? Of is het de idee, die een aardse tempel zoekt? In het eerste geval is de dans-van-allen de basis

[p. 358]

van beschouwing, in het andere de ‘tweede inhoud’ van het ritme, (de zelfstandige associaties, die, achter de associaties der lichamelijkheid, bij de verdiept-toeziende worden opgeroepen). M.a.w.: de hiërarchie is afhankelijk van technisch of ‘waarderend’ oordeel.

Het zal onmogelijk zijn, in het algemeen, beide oordelen te scheiden; vooral waar een enkele impressie het wankel fundament vormt. Toch meen ik, op grond van één programma, Sent M'Ahesa te mogen beschouwen als een overgang tussen het éne en het andere hoogtepunt. Zij steunt niet uitsluitend op een verblindend, maar bijna idee-loos raffinement, zoals ik dat vond bij de fragiele spaanse dansen van ‘La Argentina’, die thans in Parijs optreedt; een beeld van spitse volmaaktheid, geëscorteerd door de levensliederlijke gijn en de acrobatentoeren van een burgervariété. Evenmin ontgint zij de diepten van de ‘tweede inhoud’ met de zekerheid van een Leistikow, wier gebaar geladen is van vermoedens. En deze tweeslachtigheid voltrok zich onverbiddellijk in de ‘Fuge’ van Bach; techniek en zin scheidden hier, waar ze onafscheidelijk zijn. Er restten enige mimische flarden.....

Wanneer van Leistikow gezegd wordt, dat zij ‘zichzelf in gelijkenissen danst’ (Scholte), geldt voor Sent M'Ahesa dat zij zich in lineaire schema's danst; geen dorre en onpoëtische, maar decoratieve, magisch gestyleerde. Het decor heeft zijn grote plastische waarde, maar is beperkt; het komt niet aan de grote volheid toe en verloochent zijn afstamming van het alleen-stoffelijke nooit geheel, hoewel het in de éne, feilloze lijn soms tot een dramatische hoogte stijgt, plotseling en hard. Is dit niet het typische van Sent M'Ahesa's kunst, dat soms die rake, metalen scherpte tot verinnerlijking opvoert, terwijl toch steeds het decor domineert? Een verrukkelijke dans als ‘Souvenir de St. Joan’, hoewel nog ‘decoratief’ georiënteerd naar het legendarische beeld van la Pucelle d'Orléans bereikt die verinnerlijking. ‘Der unselige Geist’ wekt een zelfs veel demonischer en tragischer pathos dan Leistikow's grotesken

[p. 359]

(al is het overbrengen van een deel der expressie naar een masker van zeker hiërarchisch standpunt weer een ‘lager stadium’ te noemen!).

Maar overigens viert de hoekige, koude passie van dit temperament zich het voorbeeldigst uit in een vlak, tweedimensioneel ritme: uitbundig, oorlogszuchtig bijna (‘Yaravi’), direct ‘territoriaal’ geïnspireerd (‘Aïda’) of verheven en koel bewegend, een profiel met schuchtere concessies aan de ruimte. (‘Arabeske’).

 

30 januari 1926

M.t.B.