Hannele's Hemelvaart
Rotterd.-Hofstadtooneel
Kon. Schouwburg.

De schrijver Gerhart Hauptmann, wiens naam tegenwoordig zoo nu en dan nog wel genoemd wordt in verband met de gebeurtenissen in Duitschland, is begonnen als naturalist; maar een naturalist in den eigenlijken zin is hij nooit geweest. Hij is steeds meer den symbolisch-mystieken kant op gegaan na ‘Die Weber’, waarin het sociale motief hoofdzaak was en neemt, nog steeds, in de Duitsche tooneellitteratuur een ietwat onduidelijke positie in. Gisteren was hij nog de gevierde auteur van de thans verdwenen republiek, en wat hij morgen zijn zal, moet worden afgewacht.

Hoe het ook zij, zijn ‘Hanneles Himmelfahrt’, dat gisteravond nog eens voor den dag was gehaald, heeft in niet geringe mate bijgedragen tot zijn roem. Het is verfilmd en zelfs meer dan éénmaal. Is die reputatie verdiend? Ik kan het niet beamen. ‘Hanneles Himmelfahrt’ is een wonderlijke kruising van naturalisme en mystiek, en zulke kruisingen zijn gevaarlijk, bezien van het standpunt der tooneel-eugenese. Hauptmann beweegt zich hier voortdurend op de grens van twee gebieden, maar zijn fantasie is te goedkoop om de illusie van een grensgebied tusschen droom en werkelijkheid te kunnen volhouden. Moet men zich de overgangssfeer van dit stuk voorstellen als een visie van den schrijver zelf, dan kan men niet anders zeggen dan dat zijn verbeeldingswereld van het tweede plan is; moet men denken aan een koortsvisioen van het mishandelde kind Hannele, dan verdient Hauptmann het verwijt, dat hij de kinderziel onzuiver aanvoelt en de beeldspraak van het kinderlijke slecht beheerscht. Er is veel goede wil voor noodig om in deze illusie, en zelfs in deze hallucinatie, te gelooven, ook bij een volmaakte opvoering. Ik herinner mij een tournée van Moissi, jaren geleden, die toen den schoolmeester Gottwald uit dit stuk speelde, zonder er iets behoorlijks van te kunnen maken; het lag niet zoozeer aan Moissi als wel aan de hachelijke figuur, die hij uit te beelden had Want in dezen half realistisch opgevatten, half als Christus-van-Thorwaldsen geïnterpreteerden onderwijzer manifesteert zich het allerduidelijkst Hauptmanns tekort aan waarachtigheid. Van het meisje Hannele (bij diezelfde tournée gespeeld door Ellen Schwannecke) is veel meer te maken; in dit personnage is de tweeslachtigheid van Hauptmanns procédé minder hinderlijk.

Nu had de regie van Adriaan van der Horst wel veel voor op de Duitsche voorstelling, waarbij van een doelbewuste leiding nauwelijks iets te ontdekken viel; maar een goede oplossing gaf ook hij niet. Hij hield zich aan een naturalistisch decor en trachtte de overgangsfeer daar zoo goed en zoo kwaad als het ging in te werken. In plaats van engelen met kartonnen vleugels kregen wij dus behoorlijk gewatteerde engelen en er was een soort gulden statietrap naar den hemel gebouwd. Dit alles voldeed echter niet; het bleef te zeer invoegsel, het was ook ‘te mooi om waar te zijn’. Ook een kinderfantasie (en als een projectie daarvan zou men dan desnoods dit decor kunnen beschouwen) vereischt een zekeren stijl, wil er op den toeschouwer iets van overgaan, en het was juist de stijl, die ontbrak. Wat Van der Horst bereikte, was een opvoering, waarvan men hoogstens kon opmerken, dat zij het stuk geen onrecht deed. Misschien had een regisseur met een despotischen wil ons het stuk doen vergeten!

Een winst van dezen avond was de zeer sober en zeer genuanceerd gespeelde Hannele van Annie van Duijn. Bij een zoo précairen en vaak nauwelijks aanvaardbaren tekst, geschreven om één centrale figuur, ligt veel, zoo niet alles, in de handen van de vertolking; zet men Hannele, het in koortsdroomen verdwaalde kind, maar iets te pathetisch, dan gaat het effect van de rol volkomen verloren. Daarom was de prestatie van Annie van Duijn nog meer te prijzen; het ridicule, dat hier overal op de loer ligt, brak geen moment door, want deze Hannele was geloofwaardig in alle opzichten. Hetzelfde laat zich niet zeggen van den schoolmeester Gottwald van Joh. Schmitz. Ik geloof, dat deze rol onspeelbaar is, omdat de onechtheid er hier bij Hauptmann duimen dik bovenop ligt. Moissi faalde, en Schmitz faalde; wie het meest, laat ik in het midden. Het kwam mij voor, dat Schmitz, vooral in de lyrische passages, te sterk declameerde, en declamatie kan deze Gottwald al heelemaal niet verdragen. Maar nogmaals: Hauptmann schiet hier tekort, en de critiek behoort hier hoofdzakelijk hem te treffen.

Veel beter was Fie Carelsen in de trouwens aannemelijker functie van diacones Martha. Johan Elsensohn als Hanneles vader voldeed ook, al had men hem wat ingehoudener gewenscht. Een paar andere rollen vielen nog op: Dirk Verbeek als de houthakker Seidel. Anton Roemer als Berger. De regie der naturalistische scènes in het armenhuis was echter ook verre van overtuigend: men miste ook hierin noode een sterke, doelbewuste opvatting. Ook de op zichzelf niet onverdienstelijke decors van Veterman en Brückman hadden weinig, dat een groote conceptie kon verraden, terwijl de onder leiding van Henri Zeldenrust goed uitgevoerde muziek al evenmin nieuwe gezichtspunten opende.

Het publiek toonde zich ditmaal niet extra enthousiast; het bleef bij een succès d'estime en in dit geval was meer niet te verwachten geweest.

M.t.B.