‘La Brouille’
van Charles Vildrac.
Alliance Française en Nederland-Frankrijk.
Kon. Schouwburg.

Wel een zeer frappante tegenstelling tot den vorigen tooneelavond der gallophiele genootschappen, deze brouille! Na den bijtendscherpen, maar eenigszins bloedeloozen Amiel de gemoedelijke, maar rijkelijk sappige en welwillende Charles Vildrac, de man van de algemeene, stralende goedheid. ‘Tous les ouvrages de Charles Vildrac pourraient s'intituler comme l'un d'eux ‘Livre d'amour’, heeft René Lalou van dezen schrijver gezegd, dien hij voorts karakteriseert als een mengsel van bonhomie, romantiek, eloquentie en realisme. Een uitmuntende en afdoende omschrijving, gelijk ook gisterenavond weer bleek, toen wij drie bedrijven lang uitvoerig werden beziggehouden met een twist tusschen twee oude vrienden, die huisgezinnen in beweging zet, echtgenooten mobiliseert, kinderen te wapen roept en waarvan men de gelukkige oplossing na veel heen en weer gepraat ook werkelijk mag bijwonen. De ‘amour’ is hier ‘amitié’, maar de sfeer is dezelfde; en tegen het einde van de derde acte straalt alles, zoodat Vildrac's overtuiging, dat de menschen vaak beter zijn dan zij schijnen, met veel woordenrijkdom tot waarheid kan worden gemaakt.

Met Duhamel behoort Vildrac tot die Fransche schrijvers, die in veel opzichten zeer dicht bij den Hollandschen familieroman en het Hollandsche gematigde realisme staan. De auteur van ‘La Brouille’ had zonder veel bezwaar een Nederlandsch paspoort kunnen hebben. Deze psychologie gaat niet zeer diep, deze tegenstellingen zijn niet zeer tragisch, deze menschen zijn ook niet zeer interessant. Vildrac heeft dat ook niet gewild en in zooverre houdt hij zich ook volkomen aan het kader van zijn opzet. Maar aangezien men in het tweede bedrijf al duidelijk voelt aankomen, dat de verzoening der gebrouilleerde mannen ten slotte zal volgen, is de materie eigenlijk niet belangrijk genoeg om de weinig-interessante menschen en hun alledaagsch conflict blijvend te doen boeien. De diverse toenaderings- en bemiddelingspogingen zijn au fond toch meer humoristisch dan onthullend als psychologische documenten, terwijl drie bedrijven voor dien humor alleen wel wat rijkelijk veel zijn. Ook de zonnigheid heeft haar bedenkelijke kanten; men snakt op het laatst naar een schurk, zooals den député Bourdin-Lacotte, die de aanleiding is tot de brouille; maar deze député, om wien men elkander in de haren vliegt, keert na de eerste acte niet weer en wij blijven onder louter vriendelijke, prettige menschen, in wier zieleleven Vildrac ook niet indiscreter doordringt dan de brouille het noodig maakt.

Het stuk, op zichzelf dus geen wereldschokkend evenement, vond echter een zeer verzorgde vertooning bij de Fransche acteurs onder de ‘gracieuse direction’ van Mme Cathérine Fonteney, sociétaire de la Comédie Française. Zij zelf had weliswaar niet de belangrijkste functie in het ensemble en zij beperkte zich dan ook tot de sobere vertolking van de vrouw van een der vrienden, Gabriel Pain, den architect. Deze Gabriel Pain is de ‘spil’ van Vildrac's stuk; hij is de man, die zich boos maakt en het conflict in gang zet. Zooals wij hem gisteren van Léon Bernard (eveneens van de Comédie) te zien kregen, was hij zeer overtuigend de sanguinische, op gevoelsmomenten levende mensch, die zich abrupt in een twist stort om er gaaf weer bovenuit te komen. Bernard domineerde met deze imposante figuur zijn medespelers, die bijna zonder uitzondering veel goeds hadden, maar zijn peil toch niet haalden. Met name de andere partij van de brouille, Henri Dumas, gespeeld door Paul Gerbault, had iets monotoons in zijn opvatting dat, dunkt mij, in de rol niet thuis hoort; maar hij bereikte toch zeker meer dan het middelmatige. De wederzijdsche kinderen (Paul Delon en Paulette Rouvier) konden ook voldoen, terwijl Claude Messery als de vrouw van Dumas, wel het juiste relief gaf aan haar interpretatie. Ik vermeldde al, dat ik den député Bourdin-Lacotte ongaarne zag verdwijnen, ook al omdat hij door Gautier aardig werd getypeerd. En dan was er nog een Mme Dumas mère (Mar. Ginéva), die onwillekeurig de herinnering aan een geheel andere soort Fransche litteratuur wakker riep, maar uitsluitend door den naam.

Aan ‘La Brouille’ ging een snoezig éénactertje vooraf, ‘L'Eté de Saint Martin’, waarin op delicate wijze door Henri Meilhac en Ludovic Halévy met de liefde van een ouderen heer wordt omgegaan. Het was een volmaakt onschuldig en idyllisch amusement in het bekende salondécor, dat wel voor erger dingen misbruikt is. Gautier speelde den ouden heer met veel smaak, Cathérine Fonteney was hier als Mme Lebreton niet overtuigend, Paul Delon en Paulette Rouvier waren het al evenmin, maar verteederend was het.

De Koninklijke familie woonde de voorstelling bij. De Schouwburg was zeer vol en ook zeer welwillend gestemd.

M.t.B.