Gesprek met Erika Mann
De begaafde leidster van ‘Die Pfeffermühle’
Het cabaret op zijn best

Zelfs een lezer met een zeer groote dosis illusies inzake beroemdheden zal misschien nog wel geneigd zijn aan te nemen (wat ik hier op mijn woord van eer verzeker), dat lang niet alle interviews precies zoo aangenaam zijn als ze in de courant verschijnen. Een interview is namelijk wel eens een ontnuchtering voor den interviewer, en dan is hij toch min of meer verplicht de uitingen van zijn beroemdheid in een voordeelig licht naar voren te brengen. Een interview is geen critiek......

Niets van al deze overwegingen behoeft te gelden ten opzichte van Erika Mann, de energieke leidster van het thans in Amsterdam optredende cabaret ‘Die Pfeffermühle’. Men weet, als men haar aan ziet komen, op het eerste gezicht...... neen, lezer, niet wat gij thans meent...... maar dat het interview een werkelijk gesprek zal kunnen zijn. Een lange, slanke gestalte, met donkere, intelligente oogen, kort geknipt haar; dat is Erika Mann, de dochter van Thomas Mann, wat het uiterlijk betreft. Zonder een spoor van die aanstellerij, die men bij menschen van het tooneel zoo vaak aantreft; een mensch onder menschen, die het tooneel heeft gekozen als de beste mogelijkheid om zich te realiseeren.

Vervelende en eigenlijk overbodige interviews worden gekenmerkt door ellenlange inleidingen over nonsensdingen, en gewoonlijk behoort het laatste woord van het gesprek ook nog tot die inleiding; m.a.w. er was niets om in te leiden. Een gesprek met Erika Mann brengt u in één minuut van de plichtplegingen op de kern van de zaken, waarom het gaat. Deze vrouw heeft in hooge mate de intuïtieve gesprekstechniek; zij raadt snel, waar de interviewer heen wil, zij heeft geen omslachtige toelichtingen van noode. Erika Mann is niet alleen een begaafde actrice, zij excelleert in den dialoog over een café-tafeltje, waar geen voetlicht haar van den medemensch scheidt.

Over het tooneel spelen.

En zoo komen wij dadelijk (wat al te snel misschien, want ik kom om inlichtingen over ‘Die Pfeffermühle’) te spreken over den tooneelspeler en het tooneel. Wie de autobiografie ‘Kind dieser Zeit’ van Klaus Mann gelezen heeft, weet, dat hij daarin zijn zuster Erika beschrijft als een geboren tooneeltalent, reeds als kind; zoozeer geboren zelfs, dat papa, de rustige romancier van de ‘Buddenbrooks’ en ‘Der Zauberberg’ er wel eens moeilijkheden door kreeg. Dat was jaren geleden, in den tijd der inflatie. Sedert die jaren heeft Erika Mann haar talenten bewezen, zonder ook maar een grein de dupe te worden van een zoo gevaarlijke kunst als de dramatische, die onophoudelijk een masker eischt en er toe kan leiden, dat de mensch zichzelf en zijn masker niet meer uit elkaar kan houden. Over dat onderwerp raken wij het betrekkelijk snel eens; Erika Mann heeft geen geringeren afkeer van den ‘cabotin’ in den tooneelspeler dan haar interviewer. Zij geeft zelfs toe, dat zij maar heel weinig groote acteurs zou kunnen aanwijzen, die ook werkelijk belangrijke menschen zijn.

‘Ik ken er misschien drie of vier; b.v. wijlen Albert Steinrück, die ook door zijn uitstekende filmrollen bekend is geworden. Voor een man is het gevaar, dat hij ook in het dagelijksch leven een comediant, dus een slachtoffer van zijn rollen wordt, al buitengewoon groot. Voor een vrouw, geloof ik, minder; wij spelen van nature meer tooneel, wij behoeven ons dus heel weinig te “verstellen” om op het tooneel onze volle persoonlijkheid in te zetten. Daarom is de mogelijkheid grooter, dat een goede actrice niet onuitstaanbaar wordt en niet persé tooneel speelt, als zij “onder ons” is. Een psychologische verklaring voor het wonder, dat iemand prachtig personages kan spelen, die hij niet begrijpt en niet begrijpen kan, zou ik echter ook niet durven geven. Dat is het groote vraagteeken van den acteur’.

Het is gek, maar te diep op principieele quaesties ingaan beteekent voor den interviewer afdwalen, hij komt pas in de tweede plaats om te philosopheeren en in de eerste plaats voor zijn krant. Ik breng dus het gesprek, dat wat mij zelf betreft, in een geanimeerde discussie had kunnen overgaan, streng zakelijk op ‘Die Pfeffermühle’, en Erika Mann laat zich zakelijk indammen.

Historie van het ensemble.

‘Ons ensemble bestond al voor 1933. Ik was aan het tooneel in München en de steeds toenemende zinneloosheid van dat tooneel bracht mij en enkele anderen er toe de officieele dramatische kunst den rug toe te draaien. Zoo ontstond “Die Pfeffermühle”, als een gezelschap van vriendschappelijk gezinde collega's. Na de revolutie in 1933 zijn wij op tournée gegaan door Europa. Wij komen nu uit Zwitserland, waar wij maanden achtereen, en vaak voor een uitverkochte zaal, zijn opgetreden.

Wij beschouwen ons cabaret als een mogelijkheid om in “narren-vorm” dingen te zeggen, waaraan men anders voorbijgaat.

Wij zoeken daarbij een peil, dat boven de alledagspolitiek ligt. Als ons voorbeeld zou ik kunnen noemen het cabaret “Die Elf Scharfrichter” van Wedekind en Ernst von Wolzogen, dat ik zelf natuurlijk alleen uit programma's en traditie ken. Evenals zij richten wij ons tegen het cabaret als kitsch. Het kameraadschappelijke element trachten wij hoog te houden en tot nog toe zijn wij daarin volkomen geslaagd. Ieder van ons heeft zijn functie. Ik zelf heb de artistieke leiding en ik schrijf bijna alle teksten. (Vroeger heb ik principieel nooit geschreven, omdat mijn heele familie schreef!) Therese Gréhse, de bekende Münchener actrice, heeft de regie. De muziek wordt verzorgd door onzen Balt, Magnus Henning Ook de décors maken wij zelf. Zoo heeft ieder zijn ressort.

Onder de leden van ons ensemble zijn Duitschland, Rusland, Oostenrijk en Zwitserland vertegenwoordigd. Enkelen hebben in het concentratiekamp gezeten....’

Thomas Mann doopte ‘Die Pfeffermühle’.

Dat thema brengt ons vanzelf op de verhouding der Duitsche kunstenaars tot hun land, dat zij hebben moeten verlaten. Het is een onuitputtelijk onderwerp en wij vervallen natuurlijk weer in die onvergeeflijke zonde: de theorie. De naam Thomas Mann brengt ons weer op concreter terrein. Erika Mann spreekt met groote genegenheid over haar vader, en over zijn werk, ook over zijn laatste werk, ‘Die Geschichten Jaakobs’. Thomas Mann is de eigenlijke vader van ‘Die Pfeffermühle’, zegt zij; hij heeft den naam bedacht. In Zürich woonde hij verschillende malen de voorstelling bij; hij interesseert zich levendig voor het programma en de lotgevallen van het gezelschap.

- Kunt u ook iets vertellen over het standpunt van uw vader ten opzichte van het hedendaagsche Duitschland?

‘De houding van mijn vader is inderdaad niet zoo duidelijk als ik het zelf gewenscht zou hebben; maar aan onze wederzijdsche waardeering heeft dat niets veranderd. Dat hij zich niet duidelijker heeft uitgesproken, komt vooral hierdoor, dat hij de gedachte niet kon verdragen, dat zijn laatste werk in Duitschland verboden zou worden, en door zijn oude vriendschappelijke relaties met den uitgever Fischer.

Mijn oom Heinrich is een geheel ander temperament. Hij behoorde tot de weinigen, die de republiek van Weimar werkelijk liefhadden, kinderlijk liefhadden. Zijn naïef enthousiasme en zijn onoverwinnelijk vertrouwen op de rede en den vooruitgang zijn mij bijzonder sympathiek.’

- Hoe was het Zwitsersche publiek?

‘Buitengewoon hartelijk. Ik kan u als pikante bijzonderheid nog vertellen, dat bij onze voorstelling in Bern ongeveer het geheele.... Duitsche gezantschap aanwezig was!’

En hiermee loopt het interview op een eind; want 's avonds draait ‘Die Pfeffermühle’ weer, en Erika Mann confereert over het programma....

De voorstelling.

Ik heb, na een zoo prettig onderhoud, ook de voorstelling zelf in het Centraal Theater niet verzuimd. Onder voorloopige verwijzing naar het referaat van onzen Amsterdamschen correspondent wil ik hier alleen nog zeggen, dat dit cabaret het beste is, dat ik in jaren zag. Zonder eenig valsch effectbejag, zonder speculatie zelfs op exotische bonbons, waarin Jushny nogal eens wil vervallen, kortom: van den allereersten rang, en met de allerbeste krachten.

Bijzonder merkwaardig is de reactie van het publiek, dat zich eerst eenigszins onwennig betoont tegenover dezen superieuren vorm van kleurkunst, maar ten slotte telkens in ovaties losbarst.

En in de pauze heeft de impresario Hugo Helm mij beloofd, dat hij ‘Die Pfeffermühle’ ook in Den Haag zal laten draaien.

M.t.B.