Zes personen op zoek naar een auteur
Pirandello over zijn eigen werk

Het gezelschap van Max Reinhardt geeft a.s. Zaterdag de première van ‘Sechs Personen suchen einen Autor’, een van Pirandello's beste en voor zijn persoonlijkheid karakteristiekste stukken. Werkelijkheid en fictie vechten hier om den voorrang in de gedaante van zes menschen die voortdurend tusschen deze twee sferen in leven.

Pirandello heeft indertijd zelf een begeleidend woord geschreven bij de uitgave van dit merkwaardige tooneelwerk, dat geen tooneelwerk is. Hij gaat daarin den ontwikkelingsgang van het drama in hem zelf na en vertelt o.a., hoe de ‘personen’ zich in zijn fantasie hebben aangediend:

‘Voor mij stond een man van ongeveer vijftig jaar, in zwarte jas en lichte broek, met een somber gelaat en gepijnigde, schuwe blikken; een arme vrouw in de kleeding van een weduwe, aan haar eene hand een vierjarig meisje, aan de andere een jongen van misschien tien jaar. Naast hen een brutaal en opdringerig jong meisje, eveneens in het zwart, maar op dubbelzinnige en schaamtelooze wijze gekleed, en zij beefde van haat en verachting jegens den oude en tegen een jong mensch van ongeveer twintig, die zich op zijn beurt weer afzijdig hield en gesloten bleef, alsof hij alle anderen diep verachtte. In één woord, het waren die zes gestalten, die nu bij het begin van het stuk op het tooneel verschijnen. En nu begonnen zij mij over hun treurig lot te vertellen, nu eens de één, dan weer de ander, terwijl soms de een den ander overschreeuwde; elk gilde mij zijn persoonlijkste motieven in het oor, wierp mij zijn onzinnige hartstochten in het gezicht, ongeveer zooals het in de tooneelversie den armen tooneeldirecteur vergaat’

‘Dit ééne kan ik zeggen, dat ik die zes gestalten lichamelijk voor mij gezien heb, zonder dat ik hen zocht; zoo lichamelijk, dat ik hen aanraken kon, dat ik hun adem hoorde gaan; en daar stonden zij en wachtten, ieder met zijn eigen leed en onderling verbonden door de ontwikkeling van het gemeenschappelijk nood lot; zij wachtten, tot ik de wereld der kunst voor hen opende, tot ik uit hun lichamen, hun hartstochten en hun lot een roman, een drama of minstens een novelle schiep’.

Verder zet Pirandello dan uiteen, dat hij de symbolische kunst haat, omdat daarin de voorstelling tot machine, tot allegorie wordt. Hij wilde zijn ‘personen’ daarmee niet belasten en daarom liet hij ze aan hun lot over. En zoo ontstond ‘een mengsel uit tragisch en komisch, uit phantasie en realisme, een humoristische situatie, zeer gecompliceerd en minstens origineel. Een drama, dat door zichzelf, door zijn personen, zooals zij ademen, spreken, zich bewegen tot iederen prijs wil worden uitgebeeld. En anderzijds de comedie van het mislukte experiment: de realiseering op het tooneel te improviseeren’.

Bij het betreden van de zaal vinden de toeschouwers het gordijn open, gelijk bij de ‘Drie Stuivers Opera’. Een tooneelrepetitie begint.. en dan verschijnen plotseling de vreemde personnages, die volkomen vleesch willen worden..

Wellicht herinnert men zich nog de verdienstelijke vertooning, die ‘Comoedia’, jaren geleden, van dit curieuze stuk gaf. Die herinnering maakt ons nieuwsgierig naar Reinhardts interpretatie.

M.t.B.