Een gesprek met Alfred Beierle
Over de kunst van voordragen
Door het ‘geestelijk landschap’ van den schrijver

Alfred Beierle was een week geleden voor Den Haag nog een groote onbekende. Misschien zal hoogstens hier en daar zich iemand herinnerd hebben, dat de man die vier voordrachten in ‘Pulchri Studio’ aankondigde, geidentificeerd moest worden met een sigaren rookenden Kriminalkommissar van de Ufa. Het bleek trouwens uit de practijk: bij zijn eerste voordracht: ‘Die Geschichte von den Sieben Gehenkten’ van Leonid Andrejef, vond Beierle tegenover zich, anderhalven man en een paardekop. De critici, die er waren, monsterden elkaars gezicht om te ontdekken, wat er met dien heer Beierle aan de hand was; maar men gaf elkaar agnostische blikken terug. Beierle was een naam, meer niet.

Toen kwam Beierle zelf. En hij droeg voor, bijna twee uur achtereen.

Den volgenden avond was het aantal bezoekers verviervoudigd. Het zaaltje van ‘Pulchri’ was te klein en moest met een ander appartement worden verwisseld.

Beierle kwam, zag, droeg voor en overwon.

De man.

A.s. Maandag geeft Beierle zijn derden voordrachtsavond met een aan Jack London gewijd programma; Donderdag 20 September komt hij nog eens terug met Strindbergs novelle ‘Gewissensqual’. En omdat Beierle dus voorloopig Hagenaar blijft, hebben wij hem eens opgezocht om iets te hooren van zijn leven en werk. Hij woont in Den Haag, ergo: hij bleek gemakkelijk te vinden.

Alfred Beierle is een acteur. Hij blijft dat ook als men met hem praat. Ongetwijfeld is hij (langen tijd speelde hij in het Deutsche Theater te Berlijn onder Reinhardt) in het vak doorgewinterd, en men merkt, dat tooneelelementen in zijn dagelijksche conversatie zijn doorgedrongen. Hij heeft een programmatische manier van vertellen, is zich voortdurend bewust van het feit, dat hij al sprekende een episode tot haar recht moet brengen.

Zijn uiterlijk is dat van een gezet persoon. In zooverre is hij dan ook werkelijk de Kriminalkommissar van de film. Als men dezen man voor zich ziet zitten, zou men niet dadelijk aannemen, dat hij de realiteit van zeven Russen in hun laatste dagen voor de galg zou kunnen oproepen. Daarom moet Beierle een uitstekend acteur zijn, die zijn gevoelens weet te disciplineeren en te styleeren; want hij is in staat zijn toehoorders volkomen te laten vergeten, dat hij de gezette, toevallig aanwezige Alfred Beierle is. Door zijn woord en gebaar leven de personages hun eigen leven.

Zijn leven, zijn plannen

Wat Beierle, die zelf intusschen ook een leven leidt, over dat leven weet te vertellen, vormt een weinig vroolijk relaas. Als zoovelen moest Beierle, die door Alfred Zeisler aan de Ufa werd verbonden, toen de geluidsfilm kwam, de wijk nemen naar het buitenland. Waarom? Hij spreekt erover met groote gebaren. Het is een chaos van gebeurtenissen, waarin wij via dit verhaal terecht komen. Een reeks van wonderbaarlijke toevalligheden; een verblijf van enkele uren in Harwich; vandaar naar Vlissingen. Een brief van Stefan Zweig, die op het critieke moment niet te vinden is. Een ontmoeting met Alfred Adler in Amsterdam, waar Beierle als in een depressie aankomt, waar hij artikelen moet schrijven om zijn tandarts te betalen. Dan speelt Beierle gedurende eenigen tijd bij het gezelschap van Kurt von Möllendorf, te Rotterdam. De gage bedraagt 80 cents tot f 1.20 per avond.

Ook van zijn artistieke ambities vertelt Beierle ons. Van een roman, die hij bijna voltooid heeft: ‘Ein Schauspieler springt zum Fenster hinaus’. Hij draagt op de hem eigen declamatorische manier den inhoud in groote trekken voor; en wij zien zoowaar Beierle in dezen autobiographischen roman in conflict met den Kriminalkommissar, zijn langzamerhand naast hem gegroeiden dubbelganger, die slechts een abstracte schim is van zijn werkelijke persoonlijkheid.

Zijn kunst.

Wij vragen Beierle naar zijn principes als voordrachtskunstenaar, want daarom is het ons toch eigenlijk te doen.

‘Ik wil door mijn voordrachten het geestelijk landschap van den schrijver voor mijn hoorders zichtbaar maken. De voordrachtskunstenaar kan dingen openbaren, die bij het lezen verloren gaan en toch niet verloren mogen gaan. Mijn bedoeling is: een leider te zijn in het gebied der “Seelische Geographie”...... Ik draag bij voorkeur geheel uit het hoofd voor; mijn geheugen is voor mij een vanzelfsprekende voorwaarde; schrijfmachinewerk.’

- Beschouwt u het zich-verplaatsen in andere personen, dat uit uw voordracht zoo sterk spreekt, als een uiterlijk of een innerlijk gebeuren?

‘Men leeft zich als voordrachtkunstenaar werkelijk in; men verdiept zich in het zieleleven der menschen, wier lotgevallen den hoorder moeten boeien. Joseph Roth heeft van mijn voordracht van “Die Sieben Gehenkten” gezegd, dat ik iets van den dood in mij moet moet dragen om zoo den dood te kunnen uitbeelden. Dat men zich met zijn personnages één voelt worden, is geen “artistisches kunststück”, maar inzicht in de psyche der stervelingen. Hoe die eenwording zich voltrekt: dat behoort tot de mysteriën van het kunstenaarschap.

Ik hecht zeer aan die novelle van Andrejef. Ook mijn carrière als “spreker” voor de radio begon ik met “Die Sieben Gehenkten”. Daarna komt mijn liefde voor Jack London, aan wien ik in Duitschland reeds ongeveer duizend avonden heb gewijd.’

- Uw politieke overtuiging?

‘Ik behoor tot geen politieke partij en wensch mij van alle politiek zooveel mogelijk verre te houden; maar tegenwoordig dwingt het temperament tot keuze. Holland heeft mij mijn geestelijk evenwicht en mijn rust teruggegeven en daarvoor ben ik dankbaar. Erasmus van Rotterdam beschouw ik als den eersten Europeaan naar den geest. Wat de duizend jaar nationaal-socialisme betreft, die Hitler onlangs in een redevoering voorspelde: om dat mee te maken, zou men duizend kalenders moeten koopen, en duizend kalenders kosten véél geld...... Voor mij bestaat er maar één doel: uit de litteratuur van vele volken die elementen naar voren te brengen, waaruit de grootste kennis van de menschelijke ziel spreekt.’