Ed. Verkade komt terug
‘Liefdelessen van Moliere’
De regisseur over zijn ideeën.

Herinnert men zich in Den Haag nog den tijd, dat Eduard Verkade zijn residentie had in het theater aan de Heerengracht, het tegenwoordige Odeon? Ook in de tooneelwereld volgen de gebeurtenissen elkaar zoo snel op, dat men spoedig vergeet; en vooral in ons land, dat rijk is aan gezelschappen, wier lotgevallen alleen voor zeer deskundige geschiedschrijvers zijn bij te houden, leeft men wat dat betreft snel.

Maar met dat al zit Eduard Verkade, de eeuwig-jeugdige, nu in Den Haag voor ons, als ware hij nooit weggeweest. Hij is nog steeds weinig veranderd; een grijsgeworden jongeling, zoo zou men dezen regisseur naar zijn uiterlijk moeten karakteriseeren. Every inch a gentleman bovendien, eigenlijk geen typische acteur.. al zijn die twee begrippen ook niet noodzakelijke tegenstellingen. Een innemende persoonlijkheid, die vol hoffelijke tegemoetkoming den interviewer te woord staat.

Verkade komt terug naar Den Haag, al is het dan ook niet als vast bespeler van een theater in de Hofstad; en hij zal op 26 Oct. a.s. zijn intocht doen met zijn ‘Liefdelessen van Molière’, gelijk men uit mededeelingen elders in dit blad kan zien dezen eersten avond uitsluitend voor de lezers van ‘Het Vaderland’. Een stuk, dat overal een geestdriftige pers heeft gevonden, dat in Amsterdam en in de provincie reeds volle zalen heeft getrokken, zal ook ons niet langer worden onthouden.

Oude bekende van de Residentie.

Met zichtbare voldoening spreekt Verkade over het succes van dit stuk, waarmee hij het seizoen zoo gelukkig geopend heeft; en hij spreekt er zijn voldoening over uit, dat hij het thans ook den Hagenaars zal kunnen vertoonen. De laatste jaren speelde hij hier niet, en zijn oude theater is bioscoop geworden.

- Hoe lang is het geleden, dat u in Den Haag werkzaam was?

De regisseur Verkade is een vooraanstaand man op tooneelgebied, maar zijn geheugen voor jaartallen blijkt minder sterk; althans het duurt eenigen tijd, eer wij door ingewikkelde chronologische berekeningen een reconstructie van de geschiedenis hebben tot stand gebracht.

‘Dus.. juist, in 1913 kwam ik in het z.g. theater Verkade. In dien tijd was de Kon. Schouwburg gesloten wegens brandgevaar en behalve het gebouw voor K. en W. was er dus verder vrijwel geen ruimte voor tooneel beschikbaar. Ik bleef er tot 1918. Daarna heb ik, afwisselend met de Kon. Vereeniging, ook den Schouwburg bespeeld. Die jaren zijn rijk aan variatie geweest. Maar in 1932 heb ik voor het laatst bij van der Lugt als gast geregisseerd en gespeeld.’

- En kunt u eenige bijzonderheden vertellen over het stuk, waarmee u terugkomt?

‘De titel geeft aan, dat de “Liefdelessen”, waarom het hier gaat inderdaad afkomstig zijn van Molière. Maar aangezien voor een hedendaagsch publiek een bewerking van verschillende thema's van dezen blijspelschrijver vaak te verkiezen is boven het origineel, heb ik een buitenlandsche bewerking van eenige Molière-motieven voor Nederland gearrangeerd. Nu wil ik u wel verraden, dat die bewerking dus niet van mij afkomstig is; mijn aandeel bepaalt zich tot de vertaling en een nieuwe toetsing aan het origineel. Ik werd dadelijk getroffen door het vakmanschap, waarvan deze moderniseering getuigde; en daaraan zal ook zeker ten deele het exceptioneele succes zijn toe te schrijven.’

Tooneel om het tooneel.

‘In de “Liefdelessen” zijn gecombineerd Molières jeugdwerk “L'Ecole des Maris” en “Le Mariage Forcé”; dit laatste is een integreerend deel geworden van de handeling in den vorm van een droom van Sqanarelle, de hoofdfiguur van “L'Ecole des Maris”.

Het geheel is niets meer of minder dan echt tooneel. Geen problemen, maar alles geconcentreerd op de poëzie van het tooneel zelf. Coupletten op melodieën van oude Fransche componisten zijn ingelascht, zoodat ook de charmes van de operette niet ontbreken. Men zou het stuk wellicht eenigszins kunnen vergelijken met “Der Diener zweier Herren” van Goldoni in de interpretatie van Rheinhardt, al is mijn tooneelstijl geheel anders en al is de handeling bij Molière van meer belang dan bij Goldoni.

Er is speciale muziek voor deze opvoering gecomponeerd door Alex de Jong, terwijl Steffa Wine in overleg met mij de balletten heeft ingestudeerd, die een integreerend onderdeel vormen van de vertooning.’

- Wie vervullen de hoofdrollen?

‘Van hoofdrollen zou ik liever niet willen spreken. Het ensemble gaat voor alles. Dat de eene rol meer belang heeft dan de andere mag niet beletten, dat allen zich moeten voegen in de totaliteit van het ensemble.

Meestal heb ik mijn keuze gedaan onder jonge, onbekende acteurs, meerendeels onder de 25 jaar. Ik wil het stersysteem zooveel mogelijk vermijden; en met oudere, geroutineerde acteurs, hoe voortreffelijk zij individueel ook mogen zijn, is dikwijls heel moeilijk een werkelijk ensemblespel te bereiken.

De twee oudere heeren Ariste en Spanarelle, voogden over twee jonge meisjes, worden resp. gespeeld door Rob Geraerds en mij. De jonge meisjes zijn Adrienne Canivez en Tine Medema. De jeune premier is Arent Hauer. Verder noem ik u b.v. Peter van Hulzen (een der ouderen, speelde lang bij Rheinhardt), Gerard Schild, Herman Frentzen, Edwin Thomas en Marijke van Tooren (die met van Hulzen het leeuwendeel van den zang op zich neemt).’

Regie, acteur, décor.

‘Naar aanleiding van dit esemblespel zou ik nog gaarne een enkele opmerking willen maken. Volgens mij moet de regie den acteur eenerzijds een opvatting suggereeren, maar anderzijds geen misbruik maken van uniformeerenden dwang. De verhouding is niet zoo, dat de regisseur voordoet en de acteur nadoet; neen, de acteur moet de bedoelingen zelf verwerken, hij moet inzien wat hij doet, hij moet zijn functie evenzeer psychologisch kunnen verantwoorden als de regisseur.

In dezen zin bestaat er in Nederland eigenlijk geen school. Er zijn zeker vele goede acteurs, maar er is geen basis in het ensemble; vandaar dat die acteurs dikwijls buiten het ensemble om spelen en voor de regie zeer moeilijke objecten zijn.

Ik tracht daaraan naar beste krachten tegemoet te komen. Van Dalsum, die uit mijn omgeving voortkwam, is in dezelfde richting werkzaam als ik, maar onze wegen loopen uiteen, waar ik geen bepaalde maatschappelijke tendenties vertegenwoordig.’

- Het décor?

‘Het geheele stuk speelt zich af op één Parijsch pleintje; decors van Arent Hauer. Ik wil er dadelijk aan toevoegen, dat ik aan décor weinig hecht. De dramatische kracht van het décor lijkt mij bij uitstek twijfelachtig. De levende mensch moet het drama dragen. Dialoog en monoloog zijn de grondslagen van het tooneel, dat zich daardoor steeds van de film zal blijven onderscheiden.’

- Ook van de geluidsfilm?

‘Ook van de geluidsfilm. De mensch zal het winnen van de gereproduceerde schaduw, daarvan ben ik heilig overtuigd. Alleen: men moet “tooneelgevoelig” zijn, zooals men muzikaal moet zijn om van een concert te kunnen genieten. Men heeft het tooneel veel kwaad gedaan door het tot massaproduct te willen maken en den factor “tooneelgevoeligheid” eenvoudig over te slaan.’

En in het teeken van dit optimistisch tooneelcredo zal Den Haag dus het nieuwe werk van den nog zoo vitalen Verkade onder oogen krijgen.