Oogst
Symbolisch spel van Ludwig Hugin
Vereenigde Haagsche Spelers

Er is een letterlijke en er is een figuurlijke oogst; de figuurlijke kan men symboliseeren door de letterlijke en als men dat met een zekere volharding drie bedrijven lang volhoudt, ontstaat een tooneelstuk als dat van Ludwig Hugin. De boer Mijnbrood is bezig den oogst binnen te halen, maar hij spreekt over den oogst in symbolischen zin, tot hij, verbitterd door een schuldeischer uit Augsburg, den oogst door onweer laat bederven, ook symbolisch natuurlijk. Walburga, de vrouw van Mijnbrood, moet ook oogsten, want zij ziet een bevalling tegemoet, aan de gevolgen waarvan zij in het derde bedrijf komt te sterven. De broeder van den boer, pater Wolfgang, zal voor den Heer zielen gaan oogsten in Indië en hij houdt zijn gelofte, al maakt een meisje, waarmee hij vroeger uit spelevaren ging, hem het afscheid zwaar. Tenslotte oogst ook de dorpsdokter, die de zieken geneest en zich wijdt aan zijn menschlievend ambt. Het eind van het stuk is, dat de boer, die in opstand is gekomen tegen God, terugkeert en in zijn pasgeboren kind een toekomstige oogst ziet opdagen. Aan oogsten dus geen gebrek.

Men kan over dit werk van Ludwig Hugin, dat geschreven is voor een katholiek publiek, bezwaarlijk verder discussieeren. Voor nietkatholieken heeft het weinig waarde, doet het zoo nu en dan zelfs wel bijzonder kinderlijk aan; en al deze door de idée fixe van den oogst bezeten menschen worden op den duur erg monotoon in hun symbolische uitspraken. Psychologische talenten bezit deze schrijver niet; hij moet het hebben van de strekking, die zijn stuk aanwijst op een vertooning voor hen, die deze strekking zonder critiek kunnen accepteeren. Van katholieke kunst, die over de grenzen van het katholicisme heengrijpt, is dus geen sprake en daarom zal ‘Oogst’ dan ook wel hoofdzakelijk belangstellenden vinden in katholieke kringen.

Wij zullen het stuk verder dus maar laten voor wat het is en overgaan tot de opvoering door de Vereenigde Haagsche Spelers. Hoewel de tekst te langdradig is om boeiend te zijn, hebben de acteurs in veel opzichten verdienstelijk spel gegeven onder de goede regie van Pierre Balledux. Balledux speelde zelf den boer en had sterke momenten, naast declamatorische uiterlijkheden, waartoe de rol ook alle aanleiding geeft. Bijzonder voldeed Leonie Reiman als zijn vrouw; een gevoelige, doorleefde creatie. De missionaris daarentegen (Jos. Schoch) was onvoldoende en kwam niet los uit zijn expressielooze houterigheid; ook W. Huismans als de heer uit Augsburg, en Felix Bekkers als de dorpsdokter brachten het niet ver. Maar Aleida Roelofsen in de moederrol en Wim Grelinger als de opzichter gaven blijk van talent, terwijl ook Erna Balledux-Haffert als de onderwijzeres Hanna, den juisten toon vond. Men zou dit gezelschap gaarne eens in wat ‘universeeler’ en ook voor andersdenkenden belangrijker werk zien!

Louis van Tulder en kinderkoren verleenden verdienstelijke medewerking, al heeft de muzikale ondersteuning van den tekst weinig verband met het gesprokene.

Er was hartelijk applaus en Pierre Balledux had een krans in ontvangst te nemen.

M.t.B.