Het eeuwige kind
Eere-avond voor Anton Roemer
Een amusant stuk en hartelijke toespraken

Hoeveel auteurs het thema van de gedaanteverwisseling, van den echten en van den gewaanden millionair, ook al voor de planken mogen hebben bewerkt, er zijn altijd weer nieuwe auteurs, die zich met nieuwe energie op de dankbare stof werpen. Zoo ook de heer Robert Neuner, die in zijn blijspel ‘Het eeuwige kind’ laat zien, hoe een millionair, die een prijsvraag van zijn eigen concern heeft opgelost en daarvoor een verblijf in een hotel cadean heeft gekregen, als arm gewaand man door directeur en portier op de schandaligste manier wordt behandeld, terwijl de andere prijswinnaar dr Georg Scheinpflug genaamd, die in werkelijkheid een kale rat is, in hetzelfde hotel met alle onderdanigheid passend bij het vak wordt aanbeden, omdat men vernomen heeft, dat een armelijk uitziend heer een millionair moet zijn. Verwarringen en allervermakelijkste situaties genoeg; de dochter van den echten millionair Schlüter komt er ook nog aan te pas, zoodat tenslotte de arme Scheinpflug toch een rijk huwelijk doet.

Het stuk is in zijn soort uitmuntend en knap in elkaar gezet; de vier bedrijven zijn voortdurend amusant, zelfs in het laatste heeft de schrijver nog stof genoeg over voor nieuwe verrassingen. Deze vlotte comedie heeft niet veel diepgang, maar het experiment van den millionair (te schijnen wat hij niet is en dan te ervaren, dat de schijn, bij een hoteldirecteur althans, over het wezen beslist) zou door Pirandello ook als onderwerp kunnen zijn gekozen. Het publiek was gisteravond dan ook aanhoudend in een genoegelijke stemming en het magnifieke sneeuwdecor van Karel Brückman verwierf zelfs zoo maar een open doekje, evenals de jubilaris Roemer. Als alle blijspelen zoo waren als dit, zou men zich niet bedenken en het blijspel nog een flinke kans gunnen naast de film. In ieder geval zal ‘Het Eeuwige Kind’ het bij het Haagsche publiek wel doen!

Het was de eere-avond van Anton Roemer; en werkelijk, Roemer had hier een rol gekozen, die hem ten voeten uit gaf. Hij speelde den eigenaar van het Schlüter-concern met die mengeling van humor en jovialiteit, die tot de beste kenmerken van zijn speelstijl behoort; Schlüter werd een levende, blijgeestige, ietwat sceptische figuur, waarin men het blijspeltype veredeld zag tot een fijnzinnige creatie. Het Hofstadtooneel bezit in Roemer, dat mag nog wel eens worden gezegd, een onvervangbare kracht, die in alle bescheidenheid een tooneel-persoonlijkheid is geworden met een rijk gevarieerd talent; dat men hem dezen avond de gelegenheid schonk in een blijspel te jubileeren, wil nog niet zeggen, dat Roemer ook niet grooter werk aan kan. Maar deze charmante rol ligt hem best en daarom gaat het toch maar op zulk een feest.

Ook de andere spelers hadden veel eer van hun werk, evenals van der Horst van zijn verzorgde regie. Een uitstekend type maakte Theo Frenkel van den schutterigen, eigenlijk nog zoo naieven Scheinpflug; een allerdolst man zagen wij uit Elsensohn oprijzen, die zelfs op ski's kwam bewijzen, dat men niet naar de bergfilms van dr Fanck behoeft te gaan om wintersport te zien bedrijven; Elsensohn is in zulke dwaasheden onbetaalbaar. Dan was Cecile Spoor-Carelsen een voortreffelijke huishoudster, zelfs in haar plotseling ontwakende genegenheid voor de bar van het hotel, Dick Verbeek een gladde hoteldirecteur, Piet Bron een fraaie portier, Fie Carelsen een boeiende ‘hysterica’ en Paul Steenbergen een amusante baron Last not least Annie van Duyn als de lieftallige en kittige dochter van den millionair, tevens bereid zich onmiddellijk door een armen doctor te laten meevoeren in het huwelijk.

* * *

Na de met bizondere hartelijkheid ontvangen voorstelling trad allereerst prof. v.d. Bilt, wethouder van onderwijs, naar voren om Anton Roemer toe te spreken, die door Annie van Ees ten tooneele werd geleid. Prof. v.d. Bilt sprak namens de burgerij van de residentie; hij legde den nadruk op Roemers populariteit en bescheidenheid en memoreerde eenige lotgevallen uit Roemers tooneelloopbaan, met name zijn creatie in ‘Amor in de Pastorie’ en zijn Thomasvaer. Spr. bood daarna een enveloppe aan en wenschte Roemer nog vele werkzame jaren. Ook namens de Schouwburgcommissie wenschte spr. den jubilaris hartelijk geluk.

Namens commissarissen van het Hofstadtooneel werd het woord gevoerd door mr Varenkamp als vice-voorzitter, die er op wees, dat Roemer sedert de oprichting van het Hofstadtooneel van het gezelschap deel had uitgemaakt. Met zijn gelukwenschen bood spr. een mand met ‘inhoud’ en bloemen aan.

Dirk Verbeek - begon collegialiter met ‘Beste Toon’ en sprak namens de confraters hartelijke woorden. Hij haalde eenige anecdotes uit Roemers verleden op, schetste hun eerste ontmoeting in café Boer op het Leidsche Plein en het eerste optreden van Annie van Ees. Hij noemde Roemer een bemind collega en verklapte, dat hij behalve acteur nog de knapste costuumkundige van het ensemble is. Een enveloppe en krans getuigden ook langs materieelen weg van de waardeering.

De laatste spreker was van der Horst, die bij afwezigheid van Cor van der Lugt Melsert de directie van het Hofstadtooneel representeerde en Roemers ijver en toewijding prees, om den jubilaris daarna met een krans te huldigen. Hij las vervolgens eenige telegrammen voor, waaronder van Jan Fabricius, Buziau, Maurits Wagenvoort, Pierre Balledux, La Chapelle en.... de paters van de Boschkantkerk.

Tenslotte trad Roemer zelf naar voren: ‘Nou moet ik’. Hij dankte hartelijk zijn directeur, de huldigingscommissie en ook het Haagsche publiek, dat hij opwekte om zijn gezelschap met belangstelling te blijven volgen. En daarna ging het gordijn nog vele malen open en dicht.

M.t.B.