Mercadet
Een nog levend stuk met een prachtige rol van Cor Ruys
Het Ned.-Indisch Tooneel

Het feit, dat het vermaarde ‘Mercadet’ nog een door en door levende comedie is, dankt het stuk niet in de laatste plaats aan de permanente actualiteit van de stof. De fantasie van den speculant is heden ten dage niet anders dan zij vroeger was, al speculeert men in andere objecten, en het type van den zwendelaar (mengsel van genie en wind) zal zich in den loop der jaren ook wel niet al te zeer hebben gewijzigd. Althans: men ziet voor zijn pure pleizier naar de drie bedrijven oplichterij van Mercadet, die zoo grotesk uitloopen op een zonderlinge triomf der realiteit: de terugkeer van den reeds lang tot een door Mercadet geëxploiteerde hersenschim geworden compagnon. Met al zijn vermakelijke verschuivingen van situaties en negentiende-eeuwsche terzijdes is de tekst nog zeer bruikbaar, eenvoudig omdat de gestalte van den speculant steeds meer leven krijgt, naarmate de handeling voortschrijdt. Een comedie van ‘typen’, meer dan van realistisch geziene menschen, maar in haar soort een uitstekend werkstuk. Een van de genoegens, die men aan zulk een stuk beleeft, is het nagaan van de wijze, waarop het gebouwd is: met een bepaald instinct voor het rangschikken van de feiten tot een zoo gevarieerd mogelijk geheel van kruisende lijnen. Dit genre comedie is meer een spel met menschen (van den auteur) dan een handeling van menschen; men raadt den tooneelconstructeur achter de schermen, maar zonder zich ook maar in het minst boos te maken over zijn aanwezigheid. Mercadet is een speculant, zeker, maar hij is voor alles een stuk virtuositeit van den schrijver zelf.

Er is zeker nog oneindig meer uit den tekst te halen dan het Ned.-Indisch Tooneel doet. De vertooning is in dit geval wel zeer sterk geconcentreerd op den dradenspinner Mercadet alleen, en men moet er dadelijk bij zeggen, dat Cor Ruys het er geenszins bij laat zitten. Hij speelt den zwendelaar met die geïmproviseerde gemakkelijkheid en ‘muzikaliteit’ die zijn beste rollen eigen zijn, schijnbaar (en misschien ook wel eens werkelijk) een beetje slordig, maar onweerstaanbaar. Men merkt dat vooral, doordat men den man Mercadet naar het derde bedrijf toe ziet groeien tot iets volkomen tastbaars en geloofwaardigs; hij wordt een figuur met een kwistigen overvloed van ideeën en woorden, hij wordt zelf een improvisator van denkbeelden, die zóó verstrikt is in zijn eigen geestesproducten, dat hij pas in de laatste plaats aan de realiteit van werkelijke geldswaarden gelooft. Alles aan dezen Mercadet van Ruys wordt een goochelen met leege eierdoppen die voor eieren moeten doorgaan, zoodat het echte ei den toeschouwer tenslotte het fantoom lijkt van een overspannen verbeelding. Het winderige en tegelijk toch opzweepende van het spel: dat komt in de uitmuntende creatie van Ruys hoofdzakelijk naar voren. Het is een Mercadet die Balzac zeker volkomen waardig is.

Cor Ruys draagt deze opvoering met zijn persoonlijkheid. Wat er aan bijfiguren te zien is, gaat doorgaans niet boven meer of minder verdienstelijk typeeren uit. Marie Meunier als mevrouw Mercadet is voldoende, maar Lily Bouwmeester als haar dochter Julie zwak. De schuldeischers, gespeeld door Gerard Hartkamp, Jan Mulder en Folkert Kramer, brengen het ook niet verder dan behoorlijke aanvulling van Mercadets vuurwerk, terwijl Louis de Bree als Verdelin al te neutraal blijft. Pierre Myin als Comte de la Brive doet zijn best, maar men verwacht toch meer van dezen voornaamsten tegenspeler van den speculant. Heel jeugdig en kinderlijk is Wim Kans Minard, die het bloemzoete van het karakter sterk accentueert. Het personeel, dat zoo nu en dan verschijnt, is aan den zwakken kant.

Cor Ruys bestaat echter het stoute stuk zoozeer de overige medespelenden te domineeren, dat men de ondiepten van de vertooning gemakkelijk vergeet. De avond was voor hem en het hartelijk applaus van de zaal mocht hij dus eveneens met goed recht incasseeren.

M.t.B.