Le bourgeois gentilhomme
Comédie met divertissement
Alliance Française-Nederland-Frankrijk

Als men zich mijn artikel over ‘Het Kitschtijdvak’ herinnert (avondblad van 8 Januari), zal men wellicht ook nog weten, dat de auteur van het belangrijke opstel over dit onderwerp, Norbert Elias, het begrip ‘Kitsch’ als karakterisme kiest voor een geheele cultuur (kunst en ‘afval’ samen), maar het dan ook uitsluitend van toepassing acht op de cultuur van de burgerlijk-kapitalistische-industrieele periode en hij is in deze opvatting consequent door te verklaren, dat er dus voor het begin van deze periode ook geen ‘Kitsch’ kan hebben bestaan als er niet toevallig eens op een moment van de geschiedenis ook dezelfde productieverhoudingen hebben bestaan. Het begrip ‘Kitsch’, aldus deze schrijver, heeft alleen zin in een tijdvak dat beheerscht wordt door de snel verschuivende machtsverhoudingen van het geld en b.v. geenszins in de cultuur periode der Lodewijken, waarin alles draaide om het hof als centrum van cultureele handelingen en waardemeter van cultureele vormen.

Toen ik gisteren Molière's ‘Bourgeois Gentilhomme’ weer zag, moest ik telkens weer aan de juistheid van deze opmerkingen denken. Deze comedie is zoozeer een product van een hofcultuur, met een hof-étiquette ook op het tooneel en in de muziek, dat het niet den minsten zin zou hebben het begrip ‘Kitsch’ (noch eenig begrip daarmee samenhangend) op het werk als zoodanig toe te passen; want men voelt, dat deze onderscheiding haar waarde verliest, zoodra de verhouding tusschen kunstenaar en cultuur een andere is dan die in de negentiende en twintigste eeuw. Ook al gaat het hier dan over een bourgeois, die alleen maar gentilhomme wil zijn en het hopeloos niet is: voor Molière bestaat het geheele probleem van burgerman en adellijk heer in een spel met zorgvuldig, contrapuntisch tegen elkaar afgewogen typen, die gehoorzamen aan een tooneel-étiquette en op den achtergrond bestendig het hof als allesbeheerschende cultuurfactor doen vermoeden. En juist hier is het verschil met onze eigen cultuur al bijzonder duidelijk, omdat de ‘cérémonie turque’ in de vierde acte, los beschouwd van het geheel, meer dan genoeg elementen in zich zou bergen om voor waschechte Kitsch door te gaan; maar het komt eigenlijk bij den toeschouwer niet op daaraan te denken, omdat dit intermezzo, mèt de dans-, muziek- en schermmeesters van het eerste bedrijf, niets anders doet dan nog eens extra onderstrepen, hoezeer de geheele kunst van Molière in wezen een divertissement was voor menschen, wier kunstgevoel geschoold was aan hoofsche vormen en nauwkeurig waargenomen voorschriften. De bourgeois verschijnt hier nog uitsluitend als een caricatuur van de werkelijke ‘gens de qualité’ en van den spot ‘van onderen naar boven’ is bij Molière geen sprake; de hofcultuur bepaalt, in de comedie evenzeer als in de tragedie, het schema der gevoelens en der handelingen. Het is een muziek van denkbeeldige situaties, de comedie van Molière en de echte muziek van Lulli past er uitstekend bij, omdat zij dezelfde étiquette tot basis heeft. Welk een Kitsch dit stuk zou kunnen opleveren, zou men pas kunnen constateeren, wanneer men het in modern costuum en met jazzmuziek ging spelen; dan zou pas goed blijken, hoezeer Molière het hof van Versailles als verzwegen achtergrond steeds veronderstelt en hoezeer ook de moderne toeschouwer zich er aan gewend heeft van die veronderstelling uit te gaan.

De voorstelling van het gezelschap van het Odéon heeft gisteren ten zeerste voldaan. Er werd met entrain gespeeld en het geheel bleef voortdurend in den juisten toon. De sappige bourgeois gentilhomme Jourdain van Bonifas mocht er zijn in zijn oubollige dwaasheid van verblinde parvenu; maar ook de overige acteurs en actrices, voldeden uitstekend. De maître de musique van Darras en de elegante maître â danser (later ook een aardige Muphti) van Raymond Girard, de stoffige maître de philosophie van Baconnet en de correcte maître tailleur van Darbel, mogen ieder in hun stijl met lof genoemd worden. Guy Parzy speelde een ietwat meisjesachtigen Cléonte (den aanbidder van Jourdains dochter Lucile, gespeeld door Janine Press), Suzanne Courtal een kittige en schelle Mme Jourdain. Bijzonder levend waren ook de bedienden: Covielle (Georges Cusin) en Nicole (Lily Mounet), terwijl Marcel Bourdel in zijn dubbele functie van Dorante en maître d'armes verdienstelijk werk deed. De Dorimène van Eve Reynal was eveneens goed.

Van Lulli's muziek (in de transscriptie van M.H. Jacquet), kregen wij een aangename vertolking te hooren van de Kon. Militaire Kapel en de Haagsche Onderwijzers Zangvereeniging, onder leiding van C.L. Walther Boer. Toos Kingma Verhey, sopraan, Jo van de Meent Walter, alt, Evert Miedema, tenor en Willem Herckenrath, bas, verleenden als solisten hun medewerking, zeer tot het succes van de opvoering bijdragend. Ook de ‘cérémonie turque’ was verdienstelijk gearrangeerd (door het dansinstituut van mevr. Gailard-Jorissen) en alleen de dansen in het eerste bedrijf konden niet geheel voldoen.

De volle Schouwburg applaudisseerde meermalen bij open doek en het succes van den avond liet dus niets te wenschen over.

M.t.B.