Zaken zijn zaken
Een groote rol van Elsensohn
Bij het Hofstadtooneel

Het Hofstadtooneel, dat in dit seizoen nogal eens zonderlinge sprongen gemaakt heeft wat de keuze van het repertoire betreft, schijnt van plan te zijn het seizoen met een paar opmerkelijke voorstellingen te willen besluiten. Na Priestleys ‘Gevaarlijke Bocht’, ‘Les Affaires sont les Affaires’ van Octave Mirbeau, een stuk, dat weliswaar van 1903 dateert, maar nog altijd een uiterst speelbaar werk is, mits in een goede bezetting. In de Fransche tooneellitteratuur is, uit hoofde van den zin des sparens van het Fransche volk (het ‘sadisme van het sparen’ heeft een psycho-analyticus het zelfs genoemd), het aantal vrekken en financiers groot; en onder hen is Isidore Lechat, de brute geldprolurk van Mirbeau, lang niet de minste. Daarbij schreef Mirbeau een stuk, dat tooneeltechnisch gesproken bijzonder knap is en een dialoog heeft om van te watertanden, zoo levend en boeiend. Hoe uitnemend wordt hier de consequentie van het zakenprincipe doorgevoerd, dat tenslotte door de kleine misrekening van zijn drager op het stuk van gevoel en dood in de soep wordt gereden en aldus zijn absurditeit bewijst.... voor den toeschouwer, want een paar minuten, nadat hem de slag van zijn dood heeft getroffen, is Isidore Lechat toch weer zakenman, en zet hij zijn zinneloos spel voort met de twee individuen, die van zijn vadersmart meenden te profiteeren om hem te kunnen oplichten.

Hoewel Mirbeau in het derde, eveneens sterke bedrijf niet terugdeinst voor een paar nogal krasse effecten (de ‘opeenvolging van rampen’ uit de tragedie), weet hij toch het karakter van Lechat tot het einde toe zuiver door te voeren. De man staat voor ons, met zijn protsigheid van rijk geworden burger van de derde republiek, met zijn verachting voor den adel en diens eerbegrip, met zijn apenliefde voor zijn kwallig zoontje, die niets anders is dan een vermomd verlangen om in het nageslacht nog voort te leven als zakenman. De haat van de dochter tegen haar vader, de typische tusschenpositie van de moeder, de au fond volkomen leege en machtelooze phrasen van Lechats tegenspeler, markies de Porcellet, dat alles is vooral door den spiritueelen dialoog nog altijd tooneelwerk van de beste soort.

Het stuk staat of valt echter met de figuur van Lechat; en dat het ‘stond’, was dan ook in de eerste plaats te danken aan de prachtige creatie van Joh. Elsensohn. Deze acteur zal, meen ik, in het volgend seizoen geen deel meer uitmaken van het Hofstadtooneel, nadat hij in dit seizoen maar weinig aannemelijke kansen heeft gekregen. Zijn Rembrandt in ‘Rembrandt vor Gericht’ van Kyser was alles bij elkaar maar een dubieuze prestatie, zij het dan ook niet zoo dubieus als zijn Stauffacher uit ‘Tell’. Elsensohn is een acteur met een bepaald gebied, dat hij volkomen beheerscht, terwijl andere dingen hem per se ontgaan. Deze Isidore Lechat nu ligt hem van onder tot boven, en hij speelt hem dus met een élan en een gaafheid, die alleen een groote rol kenmerken. Het zware derde bedrijf, dat de crisis brengt van Lechats levensinzet, van zijn op de macht van het geld gebouwde hybris, was zeer indrukwekkend en zelfs aangrijpend door Eisensohns volbloedige, maar geenszins pathetische voordracht van deze rol, die het tooneel vult met aan consequenten handelsgeest zonder weerga.

Naast Elsensohn trof zeker het allermeest Vera Bondam als de dochter in een bezielde opvatting van deze persoonlijkheid, die tegen de protsigheid van haar vader in groeit. Zeer sober en daardoor sterk was ook Theo Frenkel als haar minnaar Garraud. Bets Ranucci - Beckman leek wat te veel werkelijk dame voor de vrouw voor den parvenu, maar overigens trof zij den juisten toon. Voortreffelijk typeerden Anton Roemer en Paul Steenbergen de twee fatsoenlijke zwendelaars, die komen om Lechat op te lichten met een waterval en het tegen zijn zakengenie toch uiteindelijk afleggen. Toni van Otterloo gaf heel goed het lamlendige van Xavier Lechat, blasé, maar altijd nog genoeg zoon van zijn vader om voor een dienst aan papa bewezen honorarium te verlangen. Eduard Palmers en Dirk Verbeek waren resp. als de vicomte de la Fontenelle en markies de Porcellet zeer te waardeeren.

Nog een uitstekende voorstelling dus in dezen Meiwinter, mede dank zij de zorgvuldige regie van Adr. van der Horst en de passende décors van Karel Brückman; zij verdiende volkomen de stevig bevolkte schouwburg, die langdurig applaudisseerde. De hulde concentreerde zich tenslotte op Elsensohn, die bloemen en een krans in ontvangst had te nemen.

M.t.B.