Blauwland-cabaret
Een nieuw programma

Gisteravond heeft het Blauwland-ensemble onder leiding van Bob Demets een persvoorstelling gegeven van een geheel nieuw programma; er was zeer veel belangstelling voor dit gebeuren, het zaaltje van den Haagschen Kunstkring was vrijwel geheel gevuld. Laat ik beginnen met te zeggen, dat de belangstelling niet onverdiend was. Sedert dit gezelschapje optrad met zijn vorige programma, heeft het bepaald nog gewonnen aan homogeniteit en vooral ook aan tempo; enkele mutaties zijn verbeteringen, en op het danseresje na zijn nu alle krachten, die op het tooneel verschijnen, in meerdere of mindere mate opgewassen tegen hun taak. Er zit in het Blauwland-ensemble zeker materiaal voor een goed cabaret; een tekort aan techniek hier en daar wordt in dit genre wel vergoed door de toewijding, waarmee gespeeld wordt. Ergerlijk dilettantisme vindt men hier dan ook zelden; wat gisteren over het voetlicht kwam, getuigde van serieuze voorbereiding.

Nu er levensvatbaarheid in het Blauwland-ensemble blijkt te zitten, mag men zich echter wel de vraag stellen, wat het eigenlijk wil. Ik kan in de teksten van Bob Demets met den besten wil geen belofte ontdekken; meer dan de vorige maal viel mij nu op, dat zij tot een soort pretentieuze litteratuur behooren, die varieert tusschen vage en poëtische bombast en kunstmatig interessant gemaakte erotische banaliteit. Waarom toch deze verhevenheid van eeuwigheden en Dostojefski, die op niets anders berust dan sentimentaliteit en gemakkelijk cynisme? Want de heer Demets kan ook wel degelijk een aardig cabaretdialoogje schrijven, blijkens de twee telefoneerende journalisten uit ‘Bommen op een Sprookje’, al is hier de vondst ook veel te lang gerekt en het verhaal weer naar de quasi diepzinnigheid toe geregistreerd.

Het beste nummer van het programma is ongetwijfeld ‘Komt er oorlog in Europa’, een monoloog met ‘koor’ van Will Wemerman. In den boekverkooper van het warenhuis, die het werk van Knickerbocker moet aanprijzen en zijn reëele angst voor het oorlogsfeit achter bijgedachten tracht te verbergen, voelt men iets van werkelijke noodzaak om dezen tekst zoo en niet anders te schrijven; en waar Peter Krul in deze sketch uitstekend speelde, evenaarde men hier even ‘Die Pfeffermühle’. Om geheel andere redenen was ook de imitatie en parodieering van Willy Derby door Peter Siérs een zeer geslaagd nummer. Anny Prins, die kan voordragen, had ditmaal hoofdzakelijk slappe teksten van bohême en verlangen. De ‘gasten’ Nel Oosthout en Albert van Doorn (van wie ook de regie was) bewezen nog niet, waarom zij ‘gast’ moesten zijn.

De prestaties van dit cabaret doen weer eens sterk het gemis voelen van een teksten schrijver voor een Nederlandsch cabaret in dezen stijl op 't peil van Erika Mann. Men kan zoo iemand helaas niet uit den grond stampen; maar als hij er was, zou hij in 't Blauwland-ensemble een bruikbaar fond hebben. Men onthoude zijn belangstelling niet aan deze menschen, die hun best doen buiten het gewone kader te treden, en lang niet zonder succes.

M.t.B.