Charlotte Köhler
Een interview in verband met haar optreden in den Haag
Hoe zij voordrachtskunstenares werd

Charlotte Köhler heeft aan den Haag als laatsten en onvergetelijken indruk de prachtig gespeelde Elektra uit de voortreffelijke voorstelling van de Amsterdamsche Tooneelvereeniging geschonken. Welk een groot actrice zij is, bewees zij daarmee niet voor de eerste maal; maar wel overtrof zij zichzelf hier in een creatie, die tot de allerbeste uit de Nederlandsche tooneelgescheidenis mag worden gerekend.
A.s. Vrijdag treedt zij nu op initiatief van de directie van ‘Het Vaderland’ op als voordrachtskunstenares. Om haar (misschien overbodig) aan onze lezers voor te stellen, heb ik mevr. Köhler verzocht mij eenige oogenblikken van haar kostbaren tijd af te staan, ten einde haar een en ander te vragen over haar persoon en werk.

Charlotte Köhler woont, als zij niet op reis is met de Amsterdamsche Tooneelvereeniging of alleen als declamatrice, te Amsterdam; zij ontving mij met groote voorkomendheid in haar woning aan de Lairessestraat: een ruime [...] met sobere distinctie ingerichte étage, bij uitstek geschikt als achtergrond voor een kunstenares, die uitmunt in den monoloog. En mevr. Köhler bleek zeer ingenomen met de uitnoodiging van ‘Het Vaderland’; zij is wei[...] in den Haag opgetreden, zegt zij, en is vooral blij, dat zij met dit programma kan ko[...]. De Prediker, die de kleinheid van den [...]sch en de ijdelheid van zijn aardsche stre[...] wil aantoonen, en het wonderlijke Hoog[...] van Salomo hebben haar liefde gewon[...] door haar voordracht hoopt zij de wijsheid van deze Bijbelboeken nader tot de menschen te brengen. ‘Alle groote kunst is religieuse kunst’, zegt mevr. Köhler, ‘of [...]ans uit een religieus gevoel voortgekomen; de Grieksche tragedie zoowel als Vondel. En juist in dezen tijd kan een boek als Prediker niet anders dan diep aangrijpend zijn voor hen, die geen richting meer kunnen vinden’.

Geen ‘voordracht om de voordracht’.

Ik vraag mevr. Köhler naar haar tooneelcarrière; en die blijkt een tamelijk ongewoon verloop te hebben gehad. Meestal verhuizen [...]ederlandsche acteurs en actrices van het [...] gezelschap naar het andere, terwijl zij [...] ende het verloop van hun leven een aantal rollen te spelen krijgen. Maar Charlotte Köhler behoorde tot degenen, die een tijdlang [...]bruikbaar’ doorgingen, omdat haar [...]et in het oude, traditioneele kader van het tooneel hier te lande paste. Zij kwam als kind van de lagere school bij Royaards, waar zij een jaar bleef om toen naar de Tooneelschool te verhuizen; daar was zij de eerste leerling van Balthazar Verhagen. In 1917 kwam zij bij Verkade, waar zij debuteerde als Miebetje in ‘Freuleken’. Mevr. Köhler herinnert zich nog het oordeel van wijlen Borel over die rol. ‘Borel schreef, dat het een merkwaardig debuut was; ik had “het”, dat wat je als tooneelspeelster hebt en wat niet aan te leeren is; maar omdat ik een mand met bloemen kreeg, schreef Borel erbij: “Wel gauw”. En daarin had hij zeker ook gelijk’.

Na haar tijd bij Verkade speelde Charlotte Köhler bij het Schouwtooneel (o.a. Eleonora in ‘Paschen’ van Strindberg, Johanna in Schnitzlers ‘Eenzame Weg’ en Sprotje); maar toen ‘was zij niet meer noodig’. ‘Ik ben zeven jaar zonder vast engagement geweest’, zegt mevr. Köhler, ‘omdat ik in de gewone ouderwetsche gezelschappen niet thuis hoorde. Toen ben ik, na een jaar verblijf in Berlijn, begonnen met voordragen. In 1926 trad ik op met “Fräulein Else” van Schnitzler, dat ik in het Duitsch gaf; en toen ik daarmee succes had, ben ik verder gegaan. Ik heb b.v. voorgedragen Nederlandsche gedichten (van Roland Holst, Buning, Nijhoff); “De Afspraak” van Roland Holst; “Toi et Moi” van Géraldy; “De Zachtmoedige” van Dostojefski; “Stervend Europa” van Iwan Goll; “De Kinderkruistocht” van Schwob; “De Speelman” (door mijn man, A. Defresne, bewerkt naar een oude legende); “Het Bal” van Irène Némorewsky, enz. Al deze voordrachten werden door A. Defresne ingestudeerd en geregisseerd.

En misschien zal het u verwonderen te hooren wat ik nu zeg: eigenlijk houd ik niet van voordragen! Ik kan ook niet voordragen op commando; wanneer ik voordraag, doe ik het, omdat ik het moet doen, omdat het werk mij aangrijpt. Ik ben meermalen begonnen iets in te studeeren, zonder het voor het voetlicht te brengen; op een gegeven moment wilde ik, dat de impuls om het zoo en niet anders te doen ontbrak. Het voordragen van “verhaaltjes” verafschuw ik; het is altijd het probleem van den schrijver, dat mij boeit, en dat ik zoo goed mogelijk op de hoorders tracht over te brengen’

‘Ik word een tekst....’

‘Men behoeft er zich dus ook niet bijzonder over te verbazen, dat ik dat alles uit het hoofd voordraag. Ik heb niet eens een extra goed geheugen! Maar een tekst wordt niet alleen vast gehouden door mijn hersens, maar door mijn heele persoonlijkheid; ik word volkomen één met de persoon, die ik zeg; dag en nacht is de tekst bij mij, tot ik die tekst geworden ben. Op het tooneel gaat het mij trouwens ook zoo; een rol, die ik niet beleef, kan ik slecht onthouden, een rol, die ik voel, wordt mijn eigendom.... Eens heb ik in anderhalf uur “Het Bal” gememoreerd, dat ik onverwachts moest voordragen en dat ik in geen jaar onder oogen had gehad. Het boek bleek nog volkomen “aanwezig” te zijn!

Toch heb ik altijd nog angst voor het optreden; twee en een half tot drie uur menschen boeien is altijd een waagstuk. Ik heb, als het gordijn opengaat, vaak nog het gevoel van volkomen verlamd te zijn, een mug te zijn in het licht; en dan moet ik mij met mijn gansche persoonlijkheid verzetten om aan die sensatie te ontkomen.’

- Wat is volgens u het essentieele verschil tusschen tooneelspelen en voordragen?

‘Dat is voor mij een kwestie louter van woorden. Ik weet wel, dat daarover veel discussie is geweest en dat men op mijn werk nu eens deze dan weer die definitie van toepassing acht; maar ik zie het belang van zulke discussies niet in. De hoofdzaak is, dat de menschen door wat ik doe worden geboeid; welke middelen ik daarvoor gebruik, is een aangelegenheid van technisch belang; en wat doet het er toe, hoe de middelen genoemd worden, als het resultaat is, dat het publiek luistert!

Wat ik probeer en wat wij in de Amsterdamsche Tooneelvereeniging probeeren,’ zegt mevr. Köhler, ‘is echt te zijn op het tooneel met zoo weinig mogelijk uiterlijk vertoon. In dat opzicht heeft het tooneel veel kunnen leeren van de film, al heeft die in laatste instantie andere middelen en een ander gebied om te bestrijken.’

M.t.B.