Charlotte Köhler
Prediker, Hooglied, Psalmen
Kon. Schouwburg

Voor hen, die het nog niet (of niet meer) wisten, heeft de keuze uit de stof van het Oude Testament, door Charlotte Köhler gisteren voor een ademloos luisterend publiek ten gehoore gebracht, stellig bewezen, welk een rijkdom aan motieven de Bijbel bevat, en ook: welk een rijkdom aan contrasten van denken en voelen. Prediker, Hooglied, Psalmen: zij worden alle drie naar den vorm gekenmerkt door iets, dat men met een versleten term ‘Oostersche beeldspraak’ noemt. Die overstelpende veelheid van beelden, die soms tot een zwelgen in vergelijkingen wordt, blijkt echter drie uiteenloopende levenshoudingen te kunnen vertolken. Het dichtst bij de Christelijke vroomheid staan de Psalmen, waarin het vertrouwen op een persoonlijk God domineert over de ellende op aarde; de Psalmen geven een vaste verhouding tot de Godheid, en zij zijn als zoodanig ook eigendom geworden van het Protestantisme. Anders echter is het gesteld met den Prediker: een boek vol skeptische en fatalistische trekken, die men niet in den gebruikelijken zin van het woord ‘vroom’ kan noemen. Prediker is een van de aangrijpendste en stoutmoedigste vraagstukken van een denker op de grens van levensgenot en vermoeidheid; de vitale mensch wordt door den Prediker geprezen, maar het refrein der ijdelheid van alle dingen klinkt als een dreigend Noodlotsgeluid voortdurend op den achtergrond, klaar om de andere klanken te verdringen. Zelfs de wijsheid, het doorgronden is ijdelheid; ‘want in veel wijsheid is veel verdriet en wie wetenschap vermeerdert, vermeerdert smart’, zegt dit boek, dat ook voor het agnosticisme niet terugdeinst. ‘Van vele boeken te maken is geen einde, en veel lezen is vermoeiing des vleesches.’ Zelfs daar, waar over God of den Schepper wordt gesproken, is de Prediker eer een fatalist dan een geloovige, zooals de Psalmist er een is; en in een toelichting tot de Leidsche vertaling heet het dan ook, dat de Prediker ‘een laag godsdienstig standpunt’ vertegenwoordigt, omdat hij niet, zooals Job, God als een God van rechtvaardigheid tracht te erkennen, maar de Leidsche Vertaling ten spijt is mij de Prediker dierbaar als één van de waarlijk moedige denkers, die het ‘niets nieuws onder de zon’ in zijn volle consequentie heeft aangedurfd. Hoe dit boek in den Bijbel komt, is overigens een tweede vraag, waarover, gelijk men weet, de deskundigen het nog niet eens zijn; en dat behoeft geen verwondering te baren, als men den tekst leest!

Tenslotte: het Hooglied van Salomo. De beeldende kracht in dienst van een fantasie, die tegen geen overvloed op ziet; een typhoon van erotische vergelijkingen, waarin men bezwaarlijk iets anders kan zien dan een verheerlijking der ‘wereldlijke’ liefde, al bestaan er dan belangwekkende ‘geestelijke’ interpretaties van dezen lof der schoone lichamelijkheid.

* * *

Charlotte Köhler heeft deze drie verschillende levenshoudingen in haar veelal meesterlijke creatie bijzonder plastisch en expressief uitgedrukt. Den Prediker geeft zij ingehouden, mat, met vurige herinneringen; de grondtoon is grijs, woestijnzand, hoe verrassend daarna de opspringende kleur van het Hooglied: de schelle of buigzame zinnelijkheid, midden in de wereld van de schoone verbeelding; glanzend koperrood haar; het wit van de sneeuw. De Psalmen zwart en klagend, varieerend tusschen onderworpen en opstandig. Zulk een volkomen beheersching van drie Bijbelsche ‘rollen’ bewijst opnieuw wat deze actrice vermag, tot welke veelheid van expressie zij in staat is.

Men kan de vraag stellen, in hoeverre zelfs de beste voordracht (of gespeelde monoloog, als men wil) in laatste instantie een aesthetische veruiterlijking blijft. Ik kan mij indenken, dat een boek als Prediker, dat niet geschreven is om als operatekst dienst te doen, voor hen, die deze woorden voor de eerste maal hooren, iets van zijn essentieele waarde als gedachtengang inboet bij een zoo sterke declamatie als die van Charlotte Köhler; want een dramatiseering legt onwillekeurig het accent op de verbeelding, meer dan op het probleem. Het hoogtepunt van den avond zou ik daarom toch willen noemen de voordracht van het Hooglied, dat als een golf van ‘poésie pure’ over de hoorders kwam.... en als zoodanig ook volkomen is wat het zijn moet: een loflied op de zinnelijkheid. Daarmee wil ik niets af doen aan de groote verdiensten van de Prediker- en Psalmvertolking van mevr. Köhler; maar als ik het Hooglied bovenaan stel, geschiedt dat op grond van het zeldzaam harmonieeren in dit speciale geval van tekst en expressie in de uitbeelding.

Voor de beheersching van al dit ontzaglijk moeilijke werk kan men slechts de grootste bewondering hebben. Zoo heeft ongetwijfeld ook de stampvolle schouwburg het gevoeld; men applaudisseerde niet, op verzoek, afgezien van een enkele spontane poging aan het slot, maar men was van het begin tot het einde geboeid door Charlotte Köhlers prestatie. De directie van ‘Het Vaderland’ mag zich dus gelukwenschen met dit initiatief; in het nog zoo schrale seizoen is deze avond een belangrijke gebeurtenis geworden.

M.t.B.