Dansgroep Mary Wigman
De traditie en de danseres
Kon. Schouwburg

De naam Wigman is langzamerhand in de wereld van den dans min of meer de aanduiding van een richting in de danskunst geworden. Mary Wigman zelf is hier te lande slechts sporadisch opgetreden, en voor Den Haag was deze dansavond zelfs een eerste kennismaking. Reeds daarom was de ontmoeting interessant; Wigman van een danslegende in een danseres te zien veranderen, mocht alleen al een evenement heeten. Er zijn zooveel impulzen van de Wigmanschool uitgegeven, dat men niet verrast was deze danstraditie zich te zien bevestigen in een prestatie van een uitstekend geschoolde groep en een bekwame leidster. Niet verrast in twee beteekenissen: in de eerste plaats, omdat uit dezen avond duidelijk bleek waarom Mary Wigman den invloed heeft gehad, die van haar is uitgegaan; in de tweede plaats, omdat de dansen, die men te zien kreeg, geen indrukken achterlieten van bijzonder ‘overstelpenden’ aard. Het is, als kent men dit dansritueel reeds uit de epigonen, als hebben deze bewegingen zich een zeker burgerrecht verworven; Mary Wigman heeft, door de vele leerlingen die zij gehad heeft, inderdaad het aanzijn gegeven aan een school in den ruimeren zin van het woord, en die school heeft haar persoonlijke opvattingen ‘uitgedragen’ - zoo nu en dan ook verknoeid of gevulganiseerd. Het was daarom merkwaardig, de traditie als het ware te zien terugkeeren tot de persoon, die haar creëerde, en te kunnen vaststellen, wat Mary Wigman voor andere danseressen heeft beteekend.

Twee qualiteiten komen dadelijk naar voren: de dans van Mary Wigman is streng en eenzijdig, eenerzijds, en absoluut humorloos, anderzijds. Het eene hangt trouwens met het andere samen; de dans als priesterlijke functie kan het slecht vinden met de pretentieloosheid van den humor. Alleen een superieure techniek kan (voor mij althans) dit gemis aan humor goed maken, en men moet erkennen, dat Mary Wigman en haar dansgroep in hun beste dansen die techniek tot hun dispositie hebben. In laatste instantie is het bij iedere kategorie van den dans toch deze technische perfectie, die den doorslag geeft; men kan ontzettend veel theoretiseeren over de achtergronden van de danskunst, men kan (zooals dat in de omgeving nogal eens rijkelijk geschiedt; ook het programma getuigde er weer van!) er allerlei ‘duidingen’ bij te pas brengen.... op de beweging, op den stijl daarvan valt alles toch weer terug. In een artikel over Wigman in deze courant is over die theoretische zijde van haar dansen reeds een en ander gezegd, en ik behoef niet in herhaling te vervallen; maar ongetwijfeld gaf de practijk van Mary Wigman de overtuiging, dat haar theorie erg Duitsch en erg ‘grauw’ is, vergeleken bij haar dansen. Het heet bij den cyclus ‘Tanzgesänge’ b.v.:

‘Zugrunde liegt der Arbeit der Gedanke eines gemeinschaftlichen festlichen Begehens im Sinne einer Feier- oder Weihestunde getragen sind bei Tänze von der dem Menschen eingewurzelten Liebe zu allem, was ihm “Erde” bedeutet und ihn an diese seine Urheimat bindet. So beziehen sich die verschiedenen Arbeiten auf Erhebendes (Lobgesang), auf schmerzlich Lastendes (Bittgang), auf düster Drohendes (Schicksalslied), auf elementar Rhythmisches (Feutertanz), auf naturhaftes Erleben (Mondlied), auf hingebend Strömendes (Huldigungstanz).’

Een dergelijke zwaarwichtige explicatie doet het voorkomen, alsof men hier werkelijk met primaire menschelijke gevoelens te doen heeft, waarvan natuurlijk geen sprake is. De danskunst van Mary Wigman herleiden tot een primitief, collectief ritueel lijkt mij even dwaas als de leekenspelen van den V.C.S.B. te vergelijken met de antieke tragedie. Deze theorie is een belasting op den dans, en Mary Wigman heeft haar volstrekt niet noodig om als danseres en choreographe au sérieux te worden genomen. Maar men moet zich realiseeren, dat men hier niet te doen heeft met iets primitiefs, niet met een ‘Urheimat’, maar met een aesthetisch phaenomeen van de twintigste eeuw. De primaire gevoelens van het menschdom zijn ongetwijfeld heel wat minder aesthetisch in beweging omgezet; een danseres als La Argentina, Wigmans antipode, staat dan nog veel dichter bij de ‘Urheimat’ en het aardsche dan deze sterk vergeestelijkte en hier en daar wat steriel aandoende danskunst van het weloverwogen ateliereffect.

* * *

Het belangrijkste deel van het programma was zeker dat na de pauze. Voor dien was het een weinig mager, en eigenlijk lichtelijk teleurstellend. ‘Freudiger Rhythmus’, waarmee men inzette, bleek nogal onnoozel (de eenvoudige stijl heeft altijd kans om in simpelheid over te gaan); de ‘Drei Duette nach alten Meistern’, gedanst door twee leerlingen, was veel beter, maar toch ook geen bijzondere revelatie. De drie solodansen van Mary Wigman zelf, die daarna volgden, kan ik ook niet alle zonder restrictie bewonderen. ‘Festlicher Rhythme’ b.v. doet mij, met zijn hoekige en stootende beweging, ronduit onaangenaam aan; het gemis aan humor geeft juist in een dergelijken dans een gevoel van onbehaaglijkheid. Ik kan mij althans begrijpen, dat voor iemand als Argentina het aesthetisch principe, dat aan zooiets ten grondslag ligt, bepaald absurd, en de dans zelf ‘très laid’ moet zijn; de Germaanschheid heeft hier weinig uitstaande met een spontane Latijnsche openbaring van rhythmische behoeften. Zuiver en ook representatief is ‘Klage’; een dans, die trouwens ook bewijst, hoeveel van die trage, schuivende armbewegingen op de epigonen zijn overgegaan. ‘Drehtanz’ is uitstekend; dit opstijgen van allerlei gebaren uit de durende cirkelbeweging van het lichaam geeft Mary Wigman op haar best te zien.

Na de pauze de ‘Tanzgesänge’. Wigman is hier inderdaad niet de ‘ster’ met het ‘ballet’, maar ‘de voornaamste onder allen’. Zij verdwijnt niet in de massa, onderscheidt er zich van door functie en meestal ook door uiterlijk distinctief, maar de samenhang staat op den voorgrond. Dat er een motto van Schiller gemobiliseerd wordt, doet niets af of toe aan het feit, dat Mary Wigman in deze groepsdansen haar stijl voortreffelijk weet door te voeren. Ook hier ontbreekt de humor; zelfs in een zoo aanmoedigend thema als den ‘Feuertanz’ is het toch alleen de beweging zelf, die het effect bereikt. De motieven zijn altijd die van het ritueel; er is soms een slepende traagheid, die door afwezigheid van tegenwicht monotoon aandoet. Maar de geschooldheid van de dansgroep en ook Wigmans talenten als solodanseres komen hier prachtig tot hun recht, zoodat men de superioriteit van de uitvoering, zelfs bij bezwaren tegen het genre, onvoorwaardelijk moet loven. Zoowel de eerste dans ‘Lobgesang’ met de strenge, bijna mathematische groepsverdeeling, als de solodansen ‘Schicksalslied’ en ‘Mondlied’ zijn eersterangs; ‘Feuertanz’ is in zijn soort ook bijzonder geslaagd en vooral ook (ondanks de roode vlammen) geen kitsch. ‘Bittgang’ en ‘Huldigungstanz’ zeggen mij minder. De bijval voor ‘Feuertanz’ was uiteraard het grootst.

De voortreffelijke begeleiding van Hanns Hasting aan den vleugel (met ondersteuning van slagwerk) heeft zeer veel bijgedragen tot het succes, dat zeer overtuigend was en in het langdurig applaus uitdrukking vond. Mary Wigman ontving bloemen en liet ook den begeleider in de toejuichingen deelen.

M.t.B.