De ober
Blijspel van Gordon Whitehead
Cor Ruys als Frank Millar

Het is een onmogelijk, een chaotisch en eigenlijk volslagen dwaas stuk, dit blijspel van zekeren Gordon Whitehead; zelfs voor Cor Ruys is het een te stoute onderneming. Omdat het een zekere (kleine!) pretentie heeft van psychologie, mist het de onschuld van de dolle scenario's, waarin Ruys gelegenheid krijgt om zijn virtuositeit bot te vieren; voor een werkelijk psychologisch gemotiveerd stuk is het te gebrekkig van compositie en te onhoudbaar van karakteropbouw. De schrijver zal bovendien waarschijnlijk niet geweten hebben, dat er een Cor Ruys bestond, en dat maakt de zonde van het schrijven ongeveer compleet; want als hij dit blijspel speciaal voor dezen acteur had vervaardigd, zou men althans begrijpen, wat hij precies bedoelde. Nu komt men er nauwelijks achter, wat hij op het oog heeft met een ober, die bij een Engelschen aristocraat binnendringt; deze heer biecht tenslotte, dat hij in zijn handelingen door den klassenstrijd werd gedreven, maar ook deze lijn verloopt in het niets. Rest: een aantal niet nader te omschrijven verwikkelingen tusschen dames en heeren, die soms lachwekkend zijn, soms niet.

Cor Ruys komt ditmaal pas in het derde bedrijf op volle kracht. Daarvòòr speelt hij een knappe, maar half en half ‘serieuze’ rol, die echter het fond van een werkelijke gestalte mist; hij is daar noch de particuliere tooneelimprovisatie Karl Kahle, noch de reëel aanwezige held van ‘Welkom Vreemdeling’, maar een tusschenfiguur, die niet geheel bevredigt. En zijn natuurlijk fijne trekjes te constateeren, maar het is niet de beste Ruys, al is de dialoog van ober en kunsthandelaar in het tweede bedrijf uiterst vermakelijk. In de laatste acte echter springt hij plotseling naar voren met een allerzotste biecht, die hem nog onverwacht een paar oogenblikken laat zien op de hoogte van zijn talent.

Naast Ruys een allegaartje van tooneelspelers en -speelsters, waarvan Pierre Myin als de oude aristocraat, Elly van Stekelenburg als een vuurroode juffer en Jan Mulder als de antiquair het best voldoen. De overige dames en heeren zijn in de vermomming van de ‘hoogere standen’ weinig acceptabel. Ed. Verkade heeft de regie, maar waarin haar speciale qualiteiten bestaan blijkt weinig.

Weinig publiek, aan het slot vriendelijk applaus.

M.t.B.