Shaws ‘St. Joan’
Een stuk, dat zich volkomen handhaaft, in een sterke opvoering
bij de Amsterdamsche Tooneelvereeniging

Men kan het niet anders dan een uitstekende gedachte van de Amsterdamsche Tooneelvereeniging noemen om haar seizoen te openen met een wederopvoering van Shaws ‘St. Joan’. Uiteraard zijn wij een weinig nieuwsgierig geweest naar het terugzien, na meer dan tien jaar; maar ongetwijfeld, ‘St. Joan’ weet zich te handhaven als een van de sterkste stukken van Shaw; het is bovendien nog actueel, al is dat waarlijk niet de voornaamste verdienste. Voor alles is van belang, dat de dramatiseering van leven en dood van Jeanne d'Arc Shaw de gelegenheid heeft gegeven zijn critisch vernuft èn zijn zelden duidelijk geformuleerd, maar altijd in zijn werk ondergrondsch aanwezig ideaal van het gezond verstand op een ‘heldin’, een heilige zelfs, te projecteeren (dat houdt natuurlijk ook in, dat hij de heiligverklaring aan het slot met zijn satyre treft, want een heilige van het gezond verstand zou geen gezond verstand hebben als zij de heiligverklaring accepteerde). Dat Shaw hier sterk voor den dag komt, ook in zijn onvermijdelijke fouten of liever zwakheden, is niet in de laatste plaats te danken aan het contrapuntisch karakter van het drama; Jeanne d'Arc is wel een belangrijke figuur, maar nauwelijks is zij de handelende Jeanne der geschiedenis; zij is het middelpunt van dispuut, en als zoodanig kan zij Shaws heldin zijn. Haar hoogtepunt bereikt zij eigenlijk niet in de groote scène in de kathedraal te Reims, na de kroning van den Dauphin, maar in het debat in de rechtszaal te Rouaan, waar om haar ketterij en haar verbranding wordt gedongen, met alle argumenten, die de scherpe geest van Shaw tegenover elkaar vermag te stellen. In deze zitting is Jeanne, meer nog dan voorloopster van protestantisme en nationalisme, de ‘gewiekste’ voorvechtster van Shaws programma, dat er vooral op neer komt, dat men zich niet door welke motiveering ook moet laten imponeeren, als men er met zijn persoonlijkheid niet achter kan staan. De discussie eindigt met de tragische verbranding; de verstokte Engelsche kapelaan Stogumber grijpt de Fransche Jeanne beet om haar naar den brandstapel te sleuren; en hier is Shaw werkelijk tragisch, wat hij zelden is. Hij heeft met zijn middelen, de argumentatic en den spot, een groot effect bereikt.

Dat deze ‘St. Joan’ aandoet als een anachronisme, is ongetwijfeld Shaws zeer bewuste opzet. Zulks blijkt niet alleen uit den bizarren epiloog, die (hoewel een gewaagd stijlexperiment) bij het stuk hoort en er de eigenlijke moraal van decreteert, maar ook uit de conversatie der personages. Wat mij ditmaal het meest trof in den bouw van het geheel, is, dat, ondanks deze bewuste anachronismen en op den rand van het journalistieke geplaatste grapjes over de Engelschen, de behandeling der argumentatie zoo volstrekt niet vulgair en goedkoop is. De uiteenzettingen der partijen, vooral van Cauchon, bisschop van Beauvais, van den aartsbisschop van Reims en van den Inquisiteur, bewijzen, dat Shaw zich zeer nauwkeurig rekenschap heeft gegeven van de knepen der katholieke redeneering, en (wat meer is) ook van haar betrekkelijk goed recht tegenover het gezond verstand. Het gezag van de Kerk vindt in Shaw bijna een verdediger, zoo welsprekend zetten Cauchon en de Inquisiteur uiteen, wat katholicisme en katholieke discipline is.... bijna, want Shaw blijft Shaw en hij laat zijn heilige niet in den steek. Een zeer fijne pointe is ook het officieus in de universeele kerk binnensluipende nationale gevoel, dat vooral tot uiting komt in de tegenstelling tusschen den cholerischen Stogumber met zijn nationaal-Engelsche bekrompenheid, en Cauchon, die de Engelschen ‘onmogelijk’ vindt. De vorm is hier anachronistisch, maar het contrast niettemin levendig en geenszins abstract.

Minder geslaagd acht ik den ‘bastaard’ Dunois; hij is geen held van het dispuut, maar van den oorlog, en als zoodanig niet Shaws sterke kant. De Dauphin heeft in deze conceptie van het Jeanne-drama echter een zeer duidelijk afgebakende rol; die van het ordinaire gezonde verstand tegenover het geïnspireerde. Dit soort gezond verstand wil met rust worden gelaten, verder niets, terwijl Jeanne, die de grenzen van het kerkelijk denken verbreekt door ‘gewoonweg’ met haar ‘stemmen’ te verkeeren, productief is, een positieve waarde juist door haar schijnbare negativiteit, exaltatie en eenzaamheid. In dezen zin is zij ‘protestant’; het woord valt hier uit den mond van den graaf van Warwick gedurende zijn discussie met Cauchon (een uitstekend geschreven scène); en hoe anachronistisch het in de vijftiende eeuw ook moge klinken, het wordt door Shaw in zijn conceptie van zijn Jeanne aannemelijk gemaakt. Trouwens, het vooruitloopen der personages op gebeurtenissen van later (de Hervorming, het verval der internationale Kerk, de opkomst der nationale staten) is een van de voornaamste attracties van het geheele ‘St. Joan’; men voelt, dat Shaw juist hiermee gewaagd spel speelt, en dat het hem lukt het spel te winnen. Een ‘Shawesk’ noodlot regeert over deze wereld, en in Jeanne d'Arc komen alle draden van dat noodlot bijeen: zoo ongeveer suggereert Shaw het in dit stuk, en men heeft er pleizier in het een oogenblik gretig te gelooven. In dat verband kan ook de epiloog heel goed mee; want daarin wordt nogeens even met nadruk gezegd, dat het noodlot à la G.B. Shaw zich werkelijk niet achteraf door een heiligverklaring van het Vaticaan laat verbeteren en dat niet de ‘clerical-looking gentleman’, maar de eenzame Jeanne met haar ‘How long, o Lord, how long?’ het laatste woord heeft....

* * *

Aan de opvoering door Verkade een decennium geleden had ik nog enkele herinneringen; ik durf ze echter niet te vergelijken met de indrukken van deze nieuwe opvoering van de Amsterdamsche Tooneelvereeniging, want ik zou aan het mythologiseeren kunnen slaan. De eenige figuur, die mij positief bij was gebleven, was de Dauphin van Herman Kloppers, die voor Dick van Veen niet ‘ongedaan’ kon worden gemaakt, verbeeld ik mij, al was de creatie van Van Veen ook geenszins slecht. Voor het overige volsta ik er liever mee deze opvoering grooten lof toe te zwaaien. Zij was een geheel, zij had stijl, en zij had meerendeels een uitstekende bezetting.

Een enkele scène kwam iets minder uit de verf; zoo b.v. die van Dunois en Jeanne bij de Loire met het wonderdadig omgaande vlaggetje. Maar daar staat tegenover een werkelijk magistraal geregisseerde en gespeelde rechtzitting, die van een sterke, aangrijpende dramatische bewogenheid was, die Charlotte Köhler als Jeanne, Van Dalsum als den Inquisiteur, Paul Huf als Cauchon en Sternheim als Stogumber gelegenheid gaf voor uitstekend spel. Wanneer men bedenkt, dat Shaw hier de spanning vrijwel alleen door dialoog en zelfs redevoering weet te bereiken, dan kan men wel narekenen, dat de regie (van Defresne) hier een zware taak heeft om die spanning op de acteurs over te brengen; maar het gelukte. Voortreffelijk was ook de tentscène, met den leepen Warwick van La Chapelle, den strengen Cauchon van Huf en den ook hier verrassend goeden Stogumber van Sternheim. Zoo zou men meer kunnen noemen.

De Jeanne van Charlotte Köhler verdient groote bewondering; zij is zeker een Jeanne naar het hart van Shaw (niet geschikt voor Delteil b.v.), actief en met gevoel voor een slimheid bij de vroomheid. Naast de beroemde namen, die al aan deze rol verbonden zijn, zal die van mevr. Köhler voortaan zeker met eere genoemd mogen worden.

Behalve de al vermelden moet dadelijk gememoreerd worden de zeer beheerscht en indrukwekkend gespeelde aartsbisschop van Louis van Gasteren. Frits van Dijk als Dunois was minder overtuigend (maar ligt het niet voor een deel aan de figuur?); uitstekend in zijn grofheid, die slechts voor het wonder der vele eieren bezwijkt, daarentegen Oscar Tourniaire als Robert de Baudricourt. Bijzonder levend werd ook de La Trèmouille van Dick Huysmans, met zijn schutterige eigengereidheid; Paul Storm, Ben Groenier en Van Warmelo voldeden zeer goed in de scène van het proces.

Het decor van Limperg, als gewoonlijk uitmuntend door ruimheid, was ook nu een waardevol bestanddeel van de opvoering.

Men zou een vollere schouwburg hebben verwacht dan de tamelijk bezette van gisterenavond, met een geestdriftig publiek overigens, dat langdurig klapte.

M.t.B.