Geld speelt geen rol...?
Cor Ruys als Meyer Reissnagel
Ned.-Indisch Tooneel

Waarom speelt geld geen rol, of wel een rol? Ik moet bekennen, dat ik het, nu ik dit stukje schrijf, al weer glad vergeten ben. Een stuk als dit bestaat eigenlijk nauwelijks; of, als het bestaat, wordt het toch volkomen onherkenbaar, als Cor Ruys het tot ‘scenario’ promoveert. Misschien is het een stuk voor dilettantenclubs ergens in de provincie? Het speelt geen rol. Er is een adellijke familie met meer vooroordeelen dan geld, er is een advocaat, Weber, die de zaken dezer von Waldhofens beheert en uit eigen middelen ‘stopt’, om Ellen von Waldhofen als zijn bruid te verwerven, en er is een boekhouder op het kantoor van Weber, die last van galsteenen heeft over deze onzakelijke manier van zaken doen. Alles komt terecht, en de niet-adellijke Weber krijgt zijn freule, nadat hij op wonderbaarlijke wijze de hypotheek van het landgoed der von Waldhofens afgewenteld heeft; dit dank zij de speurneus van Meyer Reissnagel, die zelfs iets ruikt dat er niet is....

Het stuk bestaat dus niet, of alleen bij de gratie van Cor Ruys. Dat hij het dus geheel en al beheerscht, behoeft geen nader betoog. Vooral in het tweede en derde bedrijf schittert hij in een reeks vernuftige pirouetten en arabesken, die geen ander Nederlandsch acteur hem nadoet; een zuiver individueele manier van tooneelspelen, die voor de anderen slechts de mogelijkheid openlaat hem te ‘encadreeren’. Het is natuurlijk weer een waar feest, dit wonder van inventie te zien optreden, en men betreurt de onbeduidendheid van het stuk alleen, als Ruys een oogenblik niet op de planken is. Waarmee ik geenszins wil zeggen, dat vooral Jan C. de Vos (een knappe acteur, dien men te zelden in werk van eenige beteekenis ziet) niet overtuigt als Weber, en dat Gusta Crispijn, Frances May, Gerard Hartkamp en Pierre Myin de waardigheid van den adel niet goed ophouden; noch, dat Elsensohn en Jan Mulder verzuimen hun kluchtpersonages (resp. een restaurateur met blafhoest en een louchen bankier) tot een succes te maken. Maar het is nu eenmaal zoo: men komt voor Cor Ruys, en men wil hier ook voortdurend Ruys, zooals een morphinist de morphine. Men wil, dat hij voortdurend de kabbelende, pruttelende magiër is, die den afgrond van het stuk door zijn tooverij aan het oog onttrekt, Hetgeen hem best lukt.

Men heeft veel gelachen, en daarom ging het in dit geval.

M.t.B.