Het Residentietooneel voorgedragen
De kansen voor Dirk Verbeek en zijn gezelschap
Nieuwe bepaling over het toezicht der Schouwburgcommissie

De voordracht van het Residentietooneel onder leiding van Dirk Verbeek als vasten bespeler van den Kon. Schouwburg geeft voorloopig nog slechts weinig aanleiding tot het maken van commentaar. Wij meenen, dat het van een weinig delicaten smaak getuigt den heer Verbeek al met bedilzucht tegemoet te treden, nog eer hij zijn eerste voorstelling heeft gegeven. De heer Verbeek is zelf een knap tooneelspeler, weliswaar niet van de allereerste grootte, maar zonder eenigen twijfel in staat om een leidende rol te spelen in een ensemble, waarvoor hij de moreele verantwoording draagt. Zijn medewerkster, mevr. Ranucci - Beckman, heeft gedurende haar verbintenissen als regisseuse aan het Hofstadtooneel bewezen, dat zij een voortreffelijke kracht is, die vooral den psychologischen kant van het tooneel door en door begrijpt. De derde ‘man’, Johan de Meester, heeft men in de laatste jaren in de residentie zelden aan het werk gezien, maar een figuur van beteekenis in de tooneelwereld is ook hij.

Het is zeker niet gemakkelijk om, allereerst zakelijk gesproken, de opvolger van Van der Lugt te worden. Het beleid van dezen directeur heeft hem tot buiten Den Haag begeerlijk gemaakt, en dat niet zonder redenen. Bovendien was de heer Van der Lugt er in geslaagd zijn repertoire ook artistiek weer op te voeren, nadat daarop eenige jaren geleden nogal wat aan te merken was geweest. Dit alles zal den opvolger een aansporing moeten zijn om zichzelf te overtreffen; zichzelf, want ook hij maakte geruimen tijd deel uit van het Hofstadtooneel, dat hij nu als directeur gedeeltelijk overneemt. Omtrent de definitieve samenstelling van het Residentietooneel ontbreken nog gegevens; wij hopen, dat de heer Verbeek met de publicatie van zijn lijst niet te lang zal wachten.

Van de nieuwe bepalingen in het Cahier des Charges is voornamelijk de laatste van belang, waarbij vastgesteld wordt dat een verbod van de Schouwburgcommissie gegrond moet zijn op de overweging, dat het stuk niet voldoet aan redelijke eischen van peil en kunstgehalte. Het doet ons genoegen, dat hierdoor aan de willekeurige voorcensuur van een daartoe onbevoegde commissie een eind is gemaakt, al kan men de woorden ‘peil’ en ‘kunstgehalte’ nog genoeg rekken en mangelen om er eventueel gebruik van te maken voor censorische doeleinden. Wellicht zal men er toe overgaan de beperking in deze bepaling vervat eenmaal geheel te laten vervallen; niemand zou er iets aan verliezen. Natuurlijk behoeft de commissie geenszins te worden gehandicapt in de uitoefening van haar overige functies.