Anton Verheyen tegen ‘ontaarding’
Hij vindt het Duitsche voorbeeld inspireerend
Ook het Nederlandsche tooneel ‘ontaard’!

Anton Verheyen heeft een bezoek aan het Derde Rijk gebracht en zich door een Berlijnsch persbureau laten interviewen. Hij heeft daar de indrukken opgedaan, die ieder reiziger er opdoet, wiens meeningen de eer genieten om door dit persbureau wereldkundig te worden gemaakt.

‘Eigenlijk’, aldus de heer Verheyen, ‘is er in Berlijn maar weinig veranderd. Het is drukker geworden op straat. De bordjes “woning te huur” en “kamer te huur” zijn verdwenen. Men ziet meer auto's. De menschen zijn beter gekleed. Op de straten wordt niet meer gebedeld. De prijzen in de restaurants zijn iets lager en de porties zijn grooter geworden. (Dit laatste lijkt mij, zijnde oud-tijdelijk-inwoner van Berlijn, toch haast ongeloofwaardig! Nóg grooter? M.t.B.) De menschen zijn even vriendelijk en voorkomend als voor tien jaar. Wel zijn de Duitschers meer zelfbewust dan voor tien jaar. Ze lachen meer.’

Dit getuigt van groote welingelichtheid, maar het is niet zoo belangrijk, dat wij het zouden laten drukken, indien niet de heer Verheyen zich vervolgens had uitgelaten over de ‘ontaarde’ kunst; de tentoonstelling daarvan vond hij het interessantste van wat hij gezien had.

‘Ik weet nu, aldus de heer Verheyen, welke soort kunst uit de Duitsche musea verwijderd wordt. Ik vind, dat Duitschland hiermee de wereld een goed voorbeeld geeft! Ik heb geen woorden, om mijn verontwaardiging over het vuil, dat destijds gefabriceerd werd te uiten. Het schijnt, dat het vuil van alle ateliers werd samengeraapt en voor veel geld door de museumdirecties werd aangekocht. Men staat er versteld van, welke prijzen voor dit vuil door de overheid betaald werden. Natuurlijk is er ook wel werk van echte kunstenaars bij. Zij schilderen naar den wansmaak des tijds uit broodgebrek. De meeste ontaarde kunstenaars waren echter menschen, die van kunst geen kaas hadden gegeten! Het waren prutsers! Ze beheerschten de techniek der schilderkunst niet. En omdat zij geen echte kunst konden maken, gaven zij ontaarde kunst ten beste. Zij demonstreerden hiermee hun onmacht en hun brutaliteit.

‘Onwillekeurig denk ik ook aan de dramatische kunst. Wat een verwarring was er ook op dit gebied destijds waar te nemen. Die ontaarding is in Duitschland thans eveneens verdwenen. Hiermee zij niet gezegd, dat alles, wat thans op het gebied der dramatische kunst in Duitschland gewrocht wordt, door mij bewonderd wordt. Maar het streven is: verheffing, opbouw, levensblijheid, het natuurlijke naar God! En het vuil, dat men in Duitschland niet meer gebruiken kan, gaat thans naar andere landen, waar de “nieuw-lichters” zich vrij kunnen uitleven, ja vaak door de overheid gesteund worden. (Het is duidelijk dat die steun niet verleend werd aan den heer Verheyen. M.t.B.).

‘Op de tentoonstelling der ontaarde kunst is het nog steeds vol. De menschen lachen erom. Niemand kan thans begrijpen, dat het geklodder destijds mooi werd gevonden. Wanneer men vroeger op tentoonstellingen kwam, waarin ontaarde kunst als serieus werd aangediend, keken de meeste menschen ernaar met ernstige gezichten. Eindelijk stelden zij de vraag: wat stelt dat eigenlijk voor.

‘Ik wou, dat men in de Nederlandsche tooneelkunst de goede en de ontaarde eens naast elkaar kon leggen, b.v. een “Lucifer” eens naast een “Beul”. Misschien komt die tijd nog eens. Ik geloof, dat door de ontaarde tooneelkunst het Nederlandsche publiek van den schouwburg is vervreemd. In Duitschland zitten de schouwburgen thans avond aan avond propvol, voor 1933 waren ze leeg. Het publiek wil gezonde en geen ziekelijke kunst zien.’

* * *

Wij willen het interview, waarin de heer Verheyen zoo duidelijk zijn opinie formuleerde, vooral niet door commentaar bederven; hij verraadt trouwens zelf duidelijk genoeg, waar zijn streven naar het hoogere vandaan komt. Men vraagt zich nog slechts af, of de heer Verheyen onze toekomstige kunstzuiveringsdictator zal worden, en zoo ja, van wien hij dan zijn orders zal ontvangen. Tot alles bereid is hij zeker, daarop mogen zijn toekomstige superieuren rekenen.

M.t.B.