Pater Malachius' Mirakel
Tooneelspel van Brian Doherty
Het Nederlandsch Tooneel

ZOO is dan eindelijk het stuk, waarvoor Amsterdam al weer bijna had moeten passen, als er niet op tijd een paar heilzame schrappingen in waren aangebracht, ook naar de residentie gekomen, opgewacht door een vollen schouwburg! ‘Pater Malachius' Mirakel’: de titel was ons al meermalen onder oogen gekomen, dank zij de bemoeiingen der overheid, en wij hebben ons op het ergste geprepareerd. Of het ‘meegevallen’ is? Het antwoord op die vraag hangt af van de wijze waarop men de vraag stelt.... en van de wijze, waarop Brian Doherty zijn probleem heeft gesteld. Als men precies wist, wat de auteur zelf bedoeld had, zou men al een eind verder zijn; maar heeft hij het ook geweten? ‘Father Malachy's Miracle’ moet een tooneelbewerking zijn van een gelijknamigen roman, en de inhoud van roman en tooneelstuk moeten elkaar niet geheel dekken. Ik ken den roman niet, maar het tooneelstuk zou wel een bijzonder afwijkende versie moeten geven, als de roman een meesterstuk van heldere probleemstelling zou zijn! Want men kan van ‘Pater Malachius’ misschien veel goeds zeggen, maar niet, dat het probleem van het wonder er helder in wordt gesteld! Daarom kan men zich wel even indenken in de gevoelens van geloovige menschen, die eenigszins gefroisseerd naar huis zullen gaan, omdat zij niet precies hebben begrepen, wat Brian Doherty met hen, met Pater Malachius en met zijn wonder wilde uitrichten. Brian Doherty is, schijnt het, een katholiek auteur, en zijn stuk zou een katholieke tendens hebben; maar meer nog dan andere katholieke auteurs, zooals Ghéon en Chesterton, heeft hij zich vermeld in de duivelsadvocatuur, die er in bestaat datgene, wat men zegt af te keuren met kennelijke voorliefde te schilderen. Het wonder van Pater Malachius is voor Brian Doherty in de eerste plaats aanleiding om er de wereld, die het wonder niet accepteert, mee voor den gek te houden; noch de bisschop, noch de kanunnik, noch de reclamemanager zijn in staat het wonder van den Benedictijner monnik anders te zien dan als een (al naar gelang van hun verschillende positie weer verschillend gewaardeerde) verstoring van den normalen evenwichtstoestand; een verstoring, die zij òf innerlijk afwijzen òf zouden willen exploiteeren.

Heeft Brian Doherty willen aantoonen, dat het wonder de eenige wijze is om een aan het compromis verslaafde wereld de realiteit Gods te leeren kennen, dan heeft hij zijn middelen al heel zonderling gekozen. Immers: waarom zou een wonder als de verplaatsing van een dancing van Edinburg naar de Bass-rots en vice versa (door den naïeven, om niet te zeggen onnoozelen Pater Malachius dwars tegen de overtuigingen der menschen in en naar aanleiding van een weddenschap met een dominee voltrokken) aanspraak kunnen maken op een speciale Goddelijkheid? Het heeft alles van een soort magische hocus pocus, die ook de medicijnmannen en regenmakers bedrijven, en wij zijn toch volstrekt niet meer geneigd om achter hun werkzaamheid het bovennatuurlijke te zoeken. Brian Doherty laat ons nu maar aannemen, dat zijn wonder gebeurt (en wij willen het ook best aannemen, voor een avond, om hem een pleizier te doen); maar wat heeft dat wonder te beteekenen, als het slechts als ‘truc’ vermag te imponeeren? Het zou de natuurwetten en de logica kunnen opheffen door zijn absurditeit, maar het zou ons ook dan niet veredelen, tenzij het tevens een geestelijke, moreele of anderszins loutérende werking had. Daarvan blijkt echter in het stuk niet veel, omdat de auteur zijn wonderprobleem zoo ....wonderlijk stelt. Hij heeft vermoedelijk willen zeggen, dat het ‘wonder’ loodrecht op de ‘natuur’ staat, dat, met andere woorden, de door het geloof geïnspireerde mensch (pater Malachius) door niets anders dan door het pure geloof, het wonder, wordt gerechtvaardigd; maar deze (op zichzelf van katholiek standpunt zeker verdedigbare) probleemstelling komt zoo Amerikaansch over het voetlicht, dat de geheele ontwikkeling der dingen op een sportieven wedloop tusschen wonder en niet-wonder gaat lijken. Pater Malachius ‘slaat’ den Anglikaanschen geestelijke door hem het wonder van de vliegende dancing te presenteeren; hij dreigt echter weer ingehaald te worden door het ongeloof en de exploitatieneigingen der menschen, zoodat hij nog een tweede ‘spurt’ noodig heeft om het wonder te vervolmaken; de dancing vliegt terug, met bacchanaal en al, en daarmee is het stuk uit. Intusschen heeft de schrijver, die een levendigen, dikwijls zeer amusanten dialoog schrijft, waarbij men zich allerminst verveelt, stevig voor advocaat van den duivel gespeeld door ons de tekortkomingen van het kerkelijk apparaat, tot en met den bisschop en Rome toe, zoo humoristisch mogelijk voor oogen te brengen. Dit zal ongetwijfeld den ‘aanstoot’ hebben opgeleverd, dien men echter door willekeurige schrapping van een woord of een zin heusch niet kan wegnemen. Men doet er beter aan zich maar niet te ‘stooten’ en de katholieke bedoelingen van Brian Doherty te nemen voor wat zij zijn. In laatste instantie heeft hij toch willen stichten, al vertelt hij veel ondeugends langs zijn neus weg, en al wordt de toeschouwer meer bezig gehouden door des bisschops en des kanunniks kleinmenschelijkheid dan geïnponeerd door pater Malachius' wonder-doenerij.

* * *

‘Pater Malachius' Mirakel’ heeft als speelstuk eenige qualiteiten voor op ‘Pater Malachius' Mirakel’ als probleemstelling. De dialoog en de personages, die den dialoog dragen, hebben tooneelwaarde, en daarvan heeft de regisseur Cor van der Lugt Melsert ruimschoots weten te profiteeren. Hij heeft van een stuk, dat eigenlijk geen zekerheid geeft omtrent de bedoelingen van den auteur, de beste eigenschappen laten uitkomen, n.l. den humor, en zoodoende het wondereffect van een flink tegenwicht voorzien. En er loopen heel wat dankbare figuren door dit spel rond!

Van der Lugt heeft zelf een knappe vertolking van de titelrol gegeven. Hij maakte van Malachius een humoristisch, bescheiden en ‘weltfremd’ monnikje, dat zijn zonden bedrijft zonder er de practische consequentie van te bevroeden; tegen een paar goocheme danstentexploitanten (Is. Monnikendam en Jo Sternheim) is hij niet opgewassen, tot hij door een reprise van het wonder zijn overwicht toch weer doet gelden. Ik neem aan, dat de schrijver dezen Malachius zich zoo (als mengsel van humor en geloof) wel ongeveer heeft voorgesteld. Voortreffelijk zijn ook Van Gasteren als een strenge kanunnik en Van Dalsum als een vleezige, conciliante bisschop, terwijl Ludzer Eringa correct, maar minder overtuigend van de protestantsche partij, opkomt als dominee, en Gijsbert Tersteeg met vuur een kapelaan speelt. Tot de tamelijk onlogisch in het geheel gecomponeerde figuren behooren de broer van den bisschop en zijn vriendin; wat zij hier precies moeten uitvoeren blijft onduidelijk, maar vooral Jacques de Haas geeft als de broer uitstekend spel, terwijl Tatia Wijma weinig-zeggend is. Oscar Tourniaire en Mien Duymaer van Twist ziet men als een sappig huishoudend paar; Paul Storm vertolkt de prolligheid van een ‘promotor’ met succes, en ook de andere leden van het gezelschap zijn er goed in.

Het décor van Brückman heeft bijzondere qualiteiten; het terugvliegen van de dancing b.v. was als tooneeleffect volkomen geslaagd. Men kan dus, bij alle critiek op het stuk, van een goede opvoering spreken, waarvan het amusante meer op den voorgrond treedt dan het miraculeuze.... gelukkig waarschijnlijk.

Het zeer talrijke publiek heeft dan ook in gespannen aandacht geluisterd en bijzonder hartelijk geapplaudisseerd. Van der Lugt ontving bloemen.

M.t.B.