Feestprogramma Amsterdamsche Schouwburg
Vondel, Langendijk, Heyermans, Mijnssen
Het Nederlandsch Tooneel

Het was ongetwijfeld een aardig idee om het derde eeuwfeest van den Amsterdamschen Stadsschouwburg te vieren met een speciaal programma, samengesteld uit Nederlandsch dramatisch werk; en wij mogen het op prijs stellen, dat ook Den Haag in de gelegenheid is gesteld van deze bloemlezing te profiteeren. Vooral uit paedagogische overwegingen moeten wij dat op prijs stellen; want de Nederlanders zijn nu eenmaal niet op hun best, als zij het ondernemen voor het tooneel te schrijven, en van die zwakte geeft zoo'n programma, hoe aardig op zichzelf ook, een overduidelijk beeld. Men kan het immers ook als een demonstratie met negatieve bedoelingen zien, al was dat natuurlijk niet in de eerste plaats de opzet, Onze Vondel: geen Shakespeare. Onze Langendijk: geen Molière. Onze Heyermans: geen Ibsen. En onze Mijnssen: geen.... geen.... laten wij zeggen geen Schnitzler, maar het éénactertje van den heer Mijnssen, getiteld ‘Hun Eerste Thuis’, ontpopte zich gisterenavond als zoo ontstellend bête, dat wij geen enkelen beroemden buitenlandschen naam mogen noemen in dit verband. Als men het mij vraagt, ken ik den dramatischen eerepalm toe aan Pieter Langendijk met zijn ‘Wiskunstenaars’, ook al is zijn humor dan niet van de allereerste soort en zijn gerijmel meer vlot dan poëtisch; hij is tenminste een onderhoudend tooneelauteur, niet meer (zooals Vondel, die een lyrische grootheid is), ook niet minder, zooals Frans Mijnssen, die echter, hoop ik, toch minder onbenullige zaken heeft geschreven voor het tooneel dan dit vreeselijke knusse Hollandsche binnenhuisje.

Heyermans, van wien gisteren de dramatische schets ‘Het Kind’ werd gegeven, is zeker een tooneelschrijver geweest met een groote vaardigheid in het naturalistische of realistische genre; maar zijn genre dateert. ‘Het Kind’ (de historie van den dokter, die zijn blindgeboren zoontje wil vergiftigen) doet het overigens nog altijd best op de planken; men hoort alleen te veel de melo-dramatische nevengeluiden, die ook in het tooneel van Gerhard Hauptmann dikwijls zoo bedenkelijk zijn, men voelt, waar de schrijver het al te mooi heeft willen maken, om zijn publiek heelemaal mee te krijgen. Sterk spel is er met dat al genoeg uit te halen, getuige de uitstekende mevrouw Larsen van Ank van der Moer, een goede rol van Cor van der Lugt Melsert als dr Larsen en een paar knappe kleine rollen van Jacques de Haas (dokter) en Corrie Korevaar (vriendin).

Het belangrijkste experiment in dit programma was de ensceneering van het laatste bedrijf van den ‘Gijsbreght,’ gereconstrueerd naar de eerste opvoering in 1638, volgens aanwijzingen van den tooneelhistoricus Ben Albach. Er is zooveel met dit stuk geëxperimenteerd (van naturalisme af tot mysteriespel toe), dat wij eigenlijk ganschelijk niet verbaasd waren dit drama (dat nauwelijks een drama is) in een klassicistisch decor te zien, met fraaie perspectieven, beelden en spreuken. Men kon zelfs even denken aan iets zeer moderns, b.v. het laatste raffinement op decorgebied van Gerard Hordijk! Waarom ook niet? Iedere decorstijl is bruikbaar voor een stuk, dat als anacronisme geboren is en ook geenszins om historische ‘realiteit’ schreeuwt. Neen, deze volkomen statische kunst, die zich heet af te spelen midden in een critieke episode van een beleg, kwam heel goed tot haar recht in dit strenge milieu, met o.m. Van Dalsum als een beproefden Gijsbreght, Loudi Nijhoff als een sterk bewogen Badeloch en Louis van Gasteren als een idealen Bode. Het verschijnen van Rafaël (Corrie Korevaar) detoneerde allerminst!

In ‘De Wiskunstenaars’ wekten natuurlijk de twee zotte geleerden Raasbollius (Frits van Dijk) en Urinaal (Hans van Meerten) door hun astronomische meeningsverschillen sterk op de lachlust; het traditioneele span van heer en knecht werd bijzonder aannemelijk vertolkt door Jacques de Haas en Piet Rienks. De opvoering van dit ‘kluchtspel’ op zijn achttiendeeeuwsch verschilt overigens niet zoo belangrijk van een hedendaagsche opvoering. De geest van Langendijk, die niet hoog timmerde, blijft altijd nog heel verkwikkelijk; kan men zijn Don Quichot niet nog eens voor den dag halen?

Na de pauze kwam Heyermans, waar ik hierboven al over schreef; het spel maakte zichtbaar indruk. En tot slot en besluit volgde toen ‘Hun Eerste Thuis’ van Mijnssen, gespeeld door Gijsbert Tersteeg en Tatia Wijma als Hij en Zij. De keuze van dit stukje laat zich m.i. moeilijk verklaren, tenzij de negatieve paedagogische tendenties hier den doorslag gaven. Het moet voor den Adonis van ons tooneel en mej. Wijma verre van leuk geweest zijn om zooveel zoetigheid (zonder naar te worden) over het voetlicht te drijven. Schwamm drüber!

Een volle zaal heeft met dit leerzame programma haar voordeel gedaan en hartelijk geapplaudisseerd.

M.t.B.