Schijn en werkelijkheid
‘Shadow and Substance’ van Paul Vincent Carroll
Het Nederlandsch Tooneel

Het is wel merkwaardig, dat hetzelfde gezelschap in één seizoen twee stukken speelt, die ongeveer op hetzelfde neerkomen, hoewel zij verder in geen enkel opzicht aan elkaar zijn verwant. Want ‘Shadow and Substance’ van Paul Vincent Carroll is eigenlijk een pendant van ‘Pater Malachius' Mirakel’, waarmee het Nederlandsch Tooneel het seizoen opende; men zou tot in details de formeele parallellen kunnen aangeven. Maar terwijl dat laatste stuk in den grond een onwaarschijnlijke vertooning was van een mirakel, waaraan men maar had te gelooven, is het eerste een scherp doordacht en psychologisch verantwoord drama, dat de facetten van de katholieke gemeenschap voortreffelijk tot hun recht laat komen. De inzet is hier weliswaar geen wonder, geen vliegende dancing, maar het mystieke geloof van het dienstmeisje Brigitte, dat zich door wil zetten tegen de omgeving in, omdat het, eenvoudig en direct als het is, zeker is van zichzelf.

Deze Brigitte is een onontwikkeld meisje, met humor en gezond verstand, maar verder niets dan de visioenen, die zij heeft, als haar overtuigendste document van contact met de Heilige Brigitte, het bovenzienlijke. Daartegenover stelt de schrijver den kanunnik Thomas Sherrit, een uitmuntend gekarakteriseerde figuur; het heerscherstype van de kerk, vertegenwoordiger van haar aristocratische, Romeinsche, men zou bijna zeggen Nietzscheaansche traditie; de man, die in de Kerk het gezag en de klassieke harmonie waardeert, een afkeer heeft van het chaotische en vlegelachtige der bigotte Ieren, waaronder hij moet leven en ‘regeeren’, die ook weerzin voelt tegen de naïeve visioenen van zijn dienstmeisje. In dezen kanunnik is zonder eenige concessie ook de verstarringsmogelijkheid van dit heerscherstype gegeven, en de schrijver laat duidelijk uitkomen, hoe deze verstarring zich wreekt, als Thomas Sherrit het dienstmeisje, dat hij om haar zuiverheid van reageeren verre stelt boven zijn beide kapelaans (den fanatieken drijver en den plebejischen volksman), zou moeten ‘begrijpen’, krachtens zijn eigen katholieke geloof. De aristocraat in hem verzet zich tegen die visioenen, die zijn gevoel voor maat en traditie kwetsen, en bovendien met zijn eigenbelang in strijd komen; hij verzet zich tegen deze ‘buitensporigheid’ evengoed als tegen het atheïsme van den dorpsonderwijzer O'Flingsley, die een voor de kerk beleedigend boek heeft geschreven.

Maar (en dat bepaalt de waarde van het stuk ver boven een reclamewonder-vertooning, als ‘Pater Malachius' Mirakel’): Sherrit heeft zijn goede redenen om zich te verzetten, hij is niet geborneerd, zooals zijn ondergeschikten. Hij moet in het visionnaire mysticisme van Brigitte, behalve de storing van zijn eigen belang, noodzakelijkerwijze een element ontdekken, dat door zijn kapelaans en parochianen zou kunnen worden uitgelegd als gegoochel met geestelijke waarden, waar zij in hun gedachten altijd mee bezig zijn; Brigitte bedreigt de Romeinsche hiërarchie der kerk, evenals de atheïst met zijn gedeeltelijk zeer vulgaire vrijdenkersopvattingen en zijn vooruitgangsideaal. Zoo is van deze drie hoofdfiguren van het stuk: den kanunnik, het dienstmeisje en den atheïst, ieder op zijn manier gevaarlijk voor den ander en toch ook weer, ondergrondsch, aan den ander verwant; verwant zijn zij b.v. alle drie tegenover de middelmoot der geloovigen, die van dit conflict alleen den vulgairen kant begrijpt.

Het stuk telt vier bedrijven. Daarvan zijn de drie eerste onvoorwaardelijk uitstekend; hard en sarcastisch in den dialoog, boeiend in hun psychologisch ‘contrapunt.’ Het vierde bedrijf, ofschoon met redelijken smaak opgelost (Brigitte wordt door de steenen der parochianen getroffen, die voor den atheïstischen schoolmeester bestemd waren), blijft beneden het peil der vorige; hier moet de schrijver zijn partij uit spelen, hij moet den kanunnik op de knieën brengen voor Brigitte, hij moet een oplosing suggereeren.... terwijl de waarde van het stuk juist bestaat in de onoplosbaarheid der tegenstellingen en in het gelijkwaardig tegen elkaar op manoeuvreeren der drie hoofdpersonen. De sympathie van Carroll is in dit slotbedrijf officieel bij het geëxalteerde dienstmeisje, dat den kanunnik een lesje moet geven, terwijl de mijne b.v. steeds bij den kanunnik blijft en het omgekeerde lesje (van het Romeinsche gezag aan de exaltatie) toch ook heel aannemelijk had kunnen zijn. Men neemt de betrekkelijke willekeur van de oplossing echter voor lief, omdat zij tenslotte niet veel kan bederven van de voortreffelijke qualiteiten der drie eerste ecten. Als katholiek was de auteur zich wellicht deze ontknooping verschuldigd, nadat hij zoo lang de partijen loyaal ‘gelijk spel’ had gegund.

* * *

De regisseur, die de sterke qualiteiten van ‘Schijn en Werkelijkheid’ tot hun recht wil brengen, zal zeker de spontane fantasie van den (Ierschen) schrijver met zijn sarcastischen en toch warmen dialoog moeten respecteeren; de fantastische invallen geven aan het geheel n.l. een boeiend en afwisselend aspect. Maar hoofdzaak zijn toch de drie karakters, die samen den driehoek vormen waarin het drama der drie houdingen is vervat. Bij de regie van Van Dalsum nu ontbrak noch het een, noch het ander; de voorstelling behoort tot de beste van het seizoen. En wel vooral door Van Dalsums prachtige uitbeelding van den kanunnik, den mensch der autoriteit en van den strengen smaak, hoogmoedig (en als zoodanig misschien onchristelijk) in zijn gedragingen tegenover het geestelijk vulgus, intuïtief waardeerend de onbedorven spontaneïteit van het volksmeisje, dat in zijn hiërarchie een hooge plaats inneemt. Ook deze sterke rol lijdt even onder de daling van het laatste bedrijf; maar in de drie vorige acten is Van Dalsum onovertrefbaar. De prestatie van Charlotte Köhler als Brigitte verdient eveneens bewondering, maar deze naïeveteit is toch minder echt dan het autoritaire temperament van den kanunnik, al speelt mevrouw Köhler het ‘echte’ uitstekend. Johan Schmitz, vaak geneigd tot pathetiek, wist zich als de schoolmeester O'Flingsley ditmaal zeer goed te beheerschen, hetgeen de rol ten goede komt. Jacques de Haas konden wij evenzeer onvoorwaardelijk accepteeren als den fanatieken kapelaan Carr, terwijl ook de voetbalkapelaan van Jacques Snoek als type er mocht zijn. Gijsbert Tersteeg maakt een schichtige, ongunstige figuur van den ‘concurreerenden’ schoolmeester O'Connor (heel goed!), Mies Elout is stijf en spinnig als zijn tante. Een aardig rolletje is ook het stiefnichtje van Sherrit (May Vollenga), over welks verachtelijkheid de kanunnik sterke woorden bezigt. Het ruime en diepe décor van Jacques Snoek voldoet bijzonder.

Er was veel belangstelling voor deze première, die geestdriftig is toegejuicht.

M.t.B.