Veel leven om niets
Shakespeares comedie opgevoerd door het Leidsch Studenten Tooneel
Galavoorstelling in den Leidschen Schouwburg

Wanneer men tot de bewonderaars van Shakespeare behoort, die er niet op gesteld zijn hem door dik en dun op te hemelen, aangezien een dergelijk genie bij ophemelarij en snobisme wel het allerminst is gebaat, kan men, dunkt mij, rustig toegeven, dat ‘Much Ado About Nothing’ (‘Veel Leven om Niets’) niet tot de allersterkste werken van den dichter behoort. Het heeft talrijke charmante aspecten, maar het is minder belangrijk dan b.v. ‘As You Like It’, dat er naar den geest bij behoort, al was het alleen maar, doordat een figuur als de ‘melancholicus’ Jacques, bewaarder van Shakespeares diepste geheimen en voorlooper van Hamlet, hier ontbreekt. De handeling, ontleend aan een bestaande fabel, is hier evenzeer als in ‘As You Like It’ gebaseerd op een romantisch gegeven, waarbij aan misleiding en misverstand in een sfeer van optimistische onbekommerdheid een groote rol is toebedeeld. Deze handeling is op zichzelf weer een bewijs van de zonderlinge en allesbehalve ‘stijlvolle’ atmosfeer van het tooneel ten tijde van Elisabeth, waaruit het genie Shakespeare is voortgekomen; zij is een aaneenschakeling van liefdesperikelen en ‘onwaarschijnlijke’ verwikkelingen, met die perikelen samenhangend; men verbaast zich er altijd weer over, dat een genie in staat was over deze maskerade van zijn tijd te triomfeeren. Want ook in ‘Veel Leven om Niets’ triomfeert Shakespeare toch, zij het dan minder meesterlijk dan in den ‘Midzomernachtdroom’: men behoeft maar den vorigen avond bij Goethes ‘Egmond’ te hebben gezeten (bovendien nog verminkt door Anton Verheyen c.s.), om zich te kunnen realiseeren, dat een van de mindere comedies van Shakespeare nog altijd springlevend is en een van de klassieke drama's van Goethe bedenkelijk levenloos (niet alleen door de opvoering). Shakespeare heeft dat enorme fond van poëzie en menschenkennis, waaruit te putten hem blijkbaar een spel geweest is, althans in deze op bestaande fabels gebouwde vroolijke stukken; de overschuimende fantasie, de dolle humor en het gevoel voor de waarde van een situatie kenmerken ook ‘Veel Leven om Niets’ als een echt werk van den meester.

In het programma bij de opvoering door het Leidsch Studententooneel gisteravond had men een ‘inhoudsbeschrijving’ afgedrukt, in een nogal studentikozen en bovendien weinig fraaien stijl (met mopjes als dat over ‘het oeroude bootje’, zijnde het huwelijksbootje, en uitdrukkingen als ‘Hero valt van haar zelve’). Leest men zoo'n inhoudsopgave, dan moet men, als argeloos toeschouwer wel den indruk krijgen, dat deze Shakespeare de grootst mogelijke nonsens bij elkaar heeft gekalkt.... terwijl die nonsens alleen de achtergrond is, waartegen zich de eigenlijke comedie afspeelt. De achtergrond is grootendeels overgeleverd verhaal, de voorgrond is de echt-Shakespeareaansche tegenstelling tusschen de twee liefdesparen, het romantisch-onnoozele en officieele (Claudio en Hero). het realistisch-weerbarstige en officieuze (Benedict en Beatrice). Het laarste komt bij Shakespeare in het centrum van de belangstelling te staan: het is zelfs het officieuze centrum van het heele stuk. Vooral de Beatricefiguur is hier belangrijk, omdat zij hier de onafhankelijkheid van de vrouw vertegenwoordigt, wier spotzucht door de huwelijksgemeenplaats niet is voldaan, zooals bij de meeste vrouwen: zij zoekt den anderen spotter, den celibatair Benedict, om met hem de wapens te kruisen: naast dit zeer levendige paar is het officieele paar, waarom de misverstanden allerlei romantische strubbeling scheppen, niet veel meer dan een stuk achtergrond.

De verwarring gaat hier uit van den bastaardbroeder van den vorst van Arragon, Don Juan, die een van de vele ressentimentsmenschen is uit Shakespeare's oeuvre; hij wroet om 't wroeten, hij leeft van het stoken. Met dat al is deze figuur een tamelijk zwakke ‘voorstudie’ voor den zooveel meesterlijker Jago uit ‘Othello’ (dat een jaar of vijf later ontstond); zijn ressentiment wordt den toeschouwer niet geheel verklaard, en daardoor heeft de heele stokerij van Don Juan voor ons iets, dat te veel aan een truc doet denken. Voor den toeschouwer van het Elizabeth-tooneel, die op dit gebied aan veel gewend was, zal dat minder bezwaarlijk zijn geweest; ‘sterke’ scènes, zoals die van de weggemoffelde en weer uit de dooden opstaande Hero, hadden voor hem evenmin iets onwaarschijnlijks.

Alle licht van Shakespeare's oerfantasie valt ditmaal echter op de dialogen tusschen Benedict en Beatrice, van Benedict of Beatrice met de andere, officieeler wezens; en voorts op de kostelijke gerechtsdienaren Brummel en Knuppel, wier werk erin bestaat de dieven te ‘determineeren’, maar ze zoo mogelijk ook te laten loopen.

De opvoering.

De Leidsche studenten hebben zich voor de interpretatie van dit werkelijk niet gemakkelijk te spelen stuk alle moeite gegeven; zij hadden zich bovendien verzekerd van de medewerking van Ad. Hooykaas, een regisseur, die bij uitstek de kunst verstaat om het spel van dilettanten te individualiseeren, hun mogelijkheden te onderkennen, en zonder te veel te willen met dit materiaal veel te bereiken. Ik zie heusch heel wat liever een voorstelling als deze van ‘Veel Leven om Niets’ door dilettanten, dan het hopelooze, nog zoo'n beetje quasi-technisch beheerschte gedoe van het gezelschap Anton Verheyen met ‘Egmond’! De opvoering van gisterenavond had zeker stijl, al was er heel wat op aan te merken natuurlijk; bovendien beheerschten de spelers hun tekst voortreffelijk en had de tooneelbouw het voordeel van een eenvoudige, stemmige, maar toch geenszins doodsche eenheid.

Het eenige bezwaar, dat men principieel tegen deze Shakespeare-vertolking door dilettanten kan (en moet) aanvoeren, is de verbrokkeling van het stuk door het veelvuldig en veel te langdurige changeeren. Het is niet aan mij, om den regisseur een andere oplossing aan de hand te doen: maar hij had moeten inzien, dat dit geen oplossing was. Dat het late uur het de critiek onmogelijk maakte om het einde te halen (dat zij toch gaarne had gezien!) is een tweede; maar ook voor het publiek waren die telkens terugkeerende ondernemingen uitermate hinderlijk. Een deel van het verdiende succes werd er door bedorven, de qualiteiten van het spel kwamen er zelfs ietwat door in het gedrang. Ware het niet mogelijk geweest door een nog eenvoudiger decoraanduiding het changeeren te voorkomen of tot een minimum te beperken? Ook met het oog op andere dilettanten-uitvoerigen moge dit advies nogmaals gegeven worden: in de eerste plaats tempo!

Daar staan dan gelukkig vele uitstekende dingen tegenover. In de eerste plaats de zeer opmerkelijk, levendige en reëel-sarcastische Beatrice, gespeeld door mej. A.A. Burger; zoowel door opvatting als door gebaar en stem mocht deze Beatrice er zijn! Ook voor Benedict (P.H.J. Wichers) mag men veel waardeering hebben, al vatte hij zijn rol stellig te clownesk op, waardoor hij op den duur wat vermoeiend werkte en niet het niveau van zijn partnerin bereikte. De Hero van mej. E.M.A. de Clercq was minder sterk, de Claudio (A. Seret) als officieele minnaar wel aanvaardbaar, al sprak hij wat onduidelijk. Een zeer goede Don Juan (G.D. Cohen Tervaart) en een forsche Pedro van Arragon (M.E. de Jonge), benevens een voortreffelijk stel gerechtsdienaars (C.A. Winkel en P. Cleveringa) moeten hier nog genoemd worden, zonder dat aan de overige medespelenden te kort wil gedaan worden. De dansen, ingestudeerd door mej. Hans Snoek, oogstten terecht veel bijval; aan de costuums was evenveel zorg besteed als aan het decor.

De voorstelling, die gegeven werd ter gelegenheid van 't Eeuwfeest van het Leidsch Studentencorps, had natuurlijk een vollen schouwburg getrokken; het geheel droeg een feestelijk karakter, zoodat ook de onderbrekingen niet als een ramp werden opgevat. Er zullen nog eenige herhalingen volgen, waarvoor zeker ook veel belangstelling zal bestaan.

M.t.B.