Sophokles' ‘Aias’
De Maneto-opvoering in Den Haag
Kon. Schouwburg

Gisteravond heeft dan ook de residentie haar aandeel gehad in de Maneto-opvoering van ‘Aias’; dat men niet vergeefs een beroep had gedaan op het Haagsche publiek, bleek wel uit den vollen schouwburg, die het werk van Sophokles, gespeeld onder regie van Abraham van der Vies, in de vertaling en met muziek van Bertus van Lier, zeer geboeid heeft gevolgd.

Na wat ik in het avondblad van 24 Mei over de opvoering te Amsterdam heb geschreven (ook over de muziek gaf een medewerker toen een uitvoering beschouwing) kan ik mij thans beperken tot een paar indrukken. De bouw van deze tragedie wordt bij een tweede zien uiteraard duidelijker. Ik sprak van een tragedie met twee kruinen omdat twee handelingsgroepen elkaar afwisselen: 1e Aias' waanzin en zelfmoord, 2e de gevolgen van dien zelfmoord. Het schilderende, lyrische, statische karakter van ‘Aias’, schreef ik, is een gevolgd van de omstandigheid, dat Sophokles niet zoozeer den nadruk legt op de ontwikkeling der dingen als op den toestand, waarin Aias verkeert: den toestand van dupe te zijn van het noodlot. Over dezen toestand nu handelen eigenlijk beide deelen der tragedie; want ook na Aias' dood blijven de gevolgen bestaan van dien toestand. In den Prologos, de samenspraak tusschen Athene en Odysseus, is het gansche ‘geval Aias’ al gegeven; daar wordt door de godin meegedeeld, dat Aias met waanzin is geslagen, omdat hij door zijn wraakzucht in overtreding was tegen de wet van de maat; mateloosheid werpt de verstandsverbijstering op, want de olympische goden moeten van mateloosheid niets hebben, omdat zij ‘de evenwichtigen liefhebben’, zooals Athene zegt. Dat is de belijdenis der Grieksche cultuur, die haar glans en harmonie gewonnen heeft uit den strijd tegen de duistere machten; van dezen Titanenstrijd is men eigenlijk opnieuw getuige in de tragedie van den overmoed en den waanzin van Aias, die zich weer voortzet in het geding over zijn begrafenis. Welke afgronden van strijd en nijd (‘machai kai phthonos’) verbergt de apollinische rust van de Grieksche schoonheid! Aias kan ervan getuigen; deze geschiedenis is een opeenstapeling van ‘onevenwichtigheden’, die slechts met moeite getemd worden, wanneer Odusseus eindelijk het verzoenend woord spreekt. En Aias zelf staat voor ons niet zoozeer als een held, maar veeleer als de dupe van het noodlot, dat met goden en menschen speelt, dat ook speelt met verstand en verstandsverbijstering, dat den wraakzuchtige zijn haat doet koelen op de wijze van de klucht, n.l. op een kudde vee! Aias is aan het begin van het stuk al de ‘droevige figuur’ door zijn moordpartij op rammen in plaats van Atriden, en het geheele verloop van zaken dient in de eerste plaats om dien toestand van commentaar te voorzien en er de verschrikkelijke consequenties uit te trekken.

Wat de opvoering betreft, zij wint bij de tweede keur, wat het individueele spel en de sfeer betreft; verschillende rollen blijken zelfs sterker bezet dan men bij de première dacht; zoo is Rie Gilhuys' Tekmessa uitstekend, en Royaards' Aias vooral in het eerste deel weer een verrassende prestatie. Met de koren echter is het tegendeel het geval; deze oplossing kan mij steeds minder voldoen. Niet uitsluitend, omdat er aan de executanten nog wel wat te verbeteren zou zijn. De poging om de Grieksche tooneelwerkelijkheid halverwege te reconstrueeren lijkt mij overbodig, omdat wij het werkelijk effect dier opvoeringen toch niet kennen, de functie van het koor toch niet meer zoo tot ons kan doordringen als bij de Ouden het geval was. Het zingende spreken blijft in dezen vorm een compromis en het heeft tegen, dat men den tekst niet verstaat, die ontegenzeggelijk van belang is, omdat het koor actief deelneemt aan de handeling en zichzelf in de acteurs herkent. Ik wil daarmee niet zeggen, dat dit experiment nutteloos zou zijn (het zou dat alleen al niet zijn, omdat de combinatie met de speciaal gecomponeerde muziek daardoor mogelijk wordt), maar het komt mij voor, dat men niet op dezen weg moet voortgaan, het zou wel eens kunnen blijken, dat een compleet gereconstrueerde Grieksche tragedie voor ons compleet ongenietbaar was, althans zonder de voorwaarden, die de Atheners tot Atheners maakten....

De voorstelling, die door H.M. de Koningin werd bijgewoond, heeft men met een hartelijke ovatie besloten, waarin ook Van der Vies en Van Lier hebben gedeeld.

M.t.B.