Roofvogels
‘The little foxes’ van Lillian Hellmann
Het Residentietooneel

De oogen van Europa zijn gevestigd op Amerika, de voormalige kolonie, die langzamerhand de leidende rol van het democratische ‘moederland’ gaat overnemen. Dat geldt niet alleen voor de politiek, dat geldt ook voor het tooneel. Het Amerikaansche tooneel beleeft een bloeitijd, dien men in intensiteit slechts kan vergelijken met den plotselingen opbloei van de Russische film, een twaalftal jaren geleden, toen Rusland nog een cultuurwaarde vertegenwoordigde; thans ziet men, hoe het Amerikaansche tooneel langzaam maar zeker ook de Europeesche planken bezig is te veroveren, terwijl het Europeesche tooneel zelf agoniseert. Ik wees gisteren in het voorbijgaan op dit merkwaardige verschijnsel, naar aanleiding van het stuk ‘Lieve Menschen’, dat volstrekt niet tot de meesterwerken kan worden gerekend en dat toch weer iets bevat, dat ons interesseert. Men kan het openhartigheid noemen, men kan het, soms, cynisme noemen, waardoor deze stijl wordt gekenmerkt; in ieder geval is het belangrijk, wat zich daar afspeelt, in ieder geval heeft het tooneel in Amerika thans een sociale functie, terwijl het in Europa meer een bijloopertje van het amusementsbedrijf is geworden. De scherpe critiek, die in deze moderne Amerikaansche stukken op de maatschappij wordt uitgeoefend, zonder dat deze critiek zich overigens direct omzet in een Marxistisch of ander dogma, zooals in Rusland, veronderstelt een groote mate van vrijheid: niet alleen van politieke vrijheid, maar ook van werkelijke vrijheid van denken. Zij veronderstelt voorts de aanwezigheid van een publiek (hoe groot het is, weet ik niet), dat van deze problemen kennis wil nemen, liever dan zich steeds weer te laven aan de vaudeville-aardigheden van den heer Sacha Guitry. Dit nieuwe tooneel is altijd weer een verrassing; ik heb op deze plaats meermalen van zulke verrassingen getuigd. Wat deze Amerikanen aan openhartigheid en cynisme te over hebben, hebben onze tooneelschrijvers te weinig, zij durven niet veel meer te zeggen, moeten bang zijn, dat hun stukken verboden worden en beoefenen dus maar braaf hun metier (de enkele belangrijke uitzonderingen niet te na gesproken.)

Men vergelijke b.v. het sterke stuk ‘Roofvogels’ van Lillian Hellmann, waarvan het Residentie Tooneel gisteren de première heeft gegeven, met het verleden jaar onder auspiciën der Alliance Française opgevoerde Fransche stuk ‘Frénésie’, waarvan de sfeer van beklemming en haat doet denken aan de sfeer, waarin ook het Amerikaansche stuk speelt.... en men ziet het verschil in formaat. Bij den Franschman heeft het conflict zich geheel geretireerd in de alcoof, in de broeierige burgermans verknepenheid van onbevredigde juffrouwen; de Amerikaansche schrijfster daarentegen vermijdt het sexueele probleem niet, maar zet het in het kader van het maatschappelijke probleem, waardoor het pas werkelijk relief, en zelfs een zekere grootheid krijgt, die aan het Fransche stuk geheel ontbreekt.

‘Roofvogels’ is een stuk van groot formaat, dat mag men gerust zeggen; het is een van de sterkste voorbeelden van den bloei van het Amerikaansche tooneel; het is niet alleen met meesterschap geschreven, maar ook zonder eenige sentimentaliteit gevoeld. Drie bedrijven vrijwel geheel op dezelfde hoogte, in een dialoog, dien men ademloos volgt, zoodat men een speld kan hooren vallen: welke Europeaan doet dat deze Amerikaansche schrijfster na? En wat is het geheim van dezen dialoog? Het is zeer eenvoudig: de wil om de dingen niet te idealiseeren, om menschen over aangelegenheden te laten spreken, die iets met de werkelijkheid van het maatschappelijk leven uitstaande hebben. Het persoonlijke, de individualiseering der figuren komt daarbij echter geenszins te kort; dit ‘sociale drama’ is geen programmatisch opgezette gemeenschapskunst, waarbij men spreekkoren laat loeien, maar een stuk van scherp uitgewerkte persoonlijkheden, geld-menschen, macht-menschen, die onderling echter weer sterk verschillen, ook al zijn zij in dit geval bovendien nog broer en zuster.

Lillian Hellmann heeft deze ‘roofvogels’, deze ‘little foxes’ met meesterlijke zekerheid en soberheid in hun samenleving in het Zuiden der Vereenigde Staten uitgebeeld. De titel schijnt een toespeling in te houden op het Hooglied van Salomo: ‘Vangt gijlieden ons de vossen, de kleine vossen, die onze wijngaarden verwoesten, want onze wijngaarden hebben zachte druifkens.’ De verwoestende vossen zijn hier Oscar, Benjamin en Regina Hubbard, drie kinderen van een geldzuchtigen vader, en zelf geldzuchtig in het quadraat. Maar het zijn tevens drie nuances van geldzucht; Oscar is de primitieve geldwolf, Benjamin de sluwe, in langer termijnen denkende plannenmaker, Regina eindelijk de ‘zakenvrouw’, in wie de vrouwelijke eigenschappen zich volkomen verbonden hebben met haar wil tot macht; macht, d.i. behalve pleizier in het verre Chicago ook het pleizier om te heerschen en te berekenen. Deze vrouw is de centrale ‘zakenfiguur’ van het stuk, terwijl haar man, Horace Giddens, de andere pool vertegenwoordigt. Hij heeft nl., door zijn gedwongen rust voor zijn hartkwaal nagedacht, hij behoort trouwens niet tot het ras van deze geldfamilie, die hem, als het stuk inzet, met zijn kapitaal tracht te betrekken in de groote speculatie, die zij op het punt staan te beginnen in compagnonschap met een fabrikant uit het Noorden. Daarvoor is het noodig, dat Horace, die te zwak is om te reizen, van Baltimore naar het Zuiden wordt gesleept; maar hij weigert mee te doen, hij weet met één been in het graf te staan en verfoeit deze menschen en hun bedrijf.... ook zijn vrouw, van wie hij sinds jaren vervreemd is. Alleen zijn dochter Alexandra is vleesch van zijn vleesch; zij ziet voor het eerst duidelijk, hoe de partijen in dit gezin en in de wereld verdeeld zijn, zij neemt de partij van haar vader, ook als deze aan een hartkwaal bezweken is, onder de oogen van Regina, die hem kalm den dood laat ingaan.

Er is zooveel voortreffelijks in dit stuk, dat ik op den laten avond slechts enkele motieven naar voren kan brengen. Iedere figuur, ook de kleinere personages, zijn prachtig opgezet en volgehouden, zooals de heele handeling prachtig opgezet en volgehouden is, tot het einde toe op hetzelfde peil. Deze stijl is hard en zakelijk, maar verraadt telkens een superieuren humor, die het tegendeel van gelegenheidshumor is; het gaat dan ook over zakenlieden, die men met een zekere hardheid, maar daarom niet minder met vèèl humor moet bekijken om een juist beeld van hun gedragingen te krijgen. Het samenleven, het elkaar besluipen en overtroeven van deze menschen, die ook nog een familie vormen, is door Lillian Hellmann voorbeeldig aannemelijk gemaakt; maar men lette ook op de bijfiguren, de vrouw van Oscar, Birdie Hubbard, die in de eenzaamheid drinkt om haar jeugdherinneringen in de ellende te bestendigen, men lette op het veelbelovende zoontje van Oscar, Leo, zooals hij is geportretteerd in dat magnifieke gesprek met zijn vader, waarin hij dien vader plotseling als medeplichtige mag zien.... om der wille van de macht door het geld! Dat alles en nog veel meer, is zonder overdrijving, zonder valsch sentiment, maar met des te meer echt gevoel gedaan. Stukken van deze qualiteit zijn zeldzaam; ik hoop, dat ze naar die zeldzaamheid gewaardeerd zullen worden.

Wat de opvoering betreft: zij stond geheel op de hoogte van den tekst. Geen buitenlandsch gezelschap zou een betere interpretatie hebben kunnen geven van dit werk, waarvan de regisseur Johan de Meester de voortreffelijke eigenschappen zoo duidelijk over het voetlicht heeft gebracht. Dit mag men te meer apprecieeren, omdat er geen ‘kunst en vliegwerk’ aan te pas komt; handeling en dialoog zijn alles, het tooneel is in alle drie bedrijven dezelfde simpele kamer. De regie heeft dus het samenspel uit te buiten, en De Meester heeft dat uitstekend gedaan.

Er zijn in dit gezelschap van de residentie als voor dit soort stukken geknipte acteurs, die aan Ibsen of Strindberg niet meer eer hadden kunnen behalen. In de eerste plaats Fie Carelsen, die dezen avond weer eens bewezen heeft, dat zij in staat is door een groote rol als die van Regina Hubbard te boeien van het begin tot het eind. De ‘zakenvrouw’: zij is een zelden gedemonstreerd wezen, maar Fie Carelsen heeft haar realiteit afdoende aangetoond; deze Regina ware moeilijk te verbeteren. Maar bleven Piet Bron als de plompe Oscar en Jan C. de Vos als de listige, volbloedige Benjamin wel veel bij haar ten achter?

En kan men van den eminent gespeelden Horace van Ph. la Chapelle, wiens samenspel met Fie Carelsen in de laatste acte beklemmend sterk was, niet eveneens zeggen, dat hij alles uit de rol haalde wat er in zit? Mimi Boesnach als de gedomesticeerde Birdie Hubbard sloot zich bij deze hoofdfiguren uitstekend aan door haar pianissimo, dat pas op het laatst verloochend wordt voor een sterker geluid; Maarten Kapteyn en Annie van Duyn voldeden beide ook zeer goed als de jongere generatie, in wie de tegenstelling voortleeft. Henk van Buuren was een correcte Noorderling-zakenman, Joekie Broedelet en Evert Burema verdienen een afzonderlijke vermelding voor de groote natuurlijkheid, waarmee zij de twee negerbedienden hebben gespeeld.

De première, die voor de Volksuniversiteit werd gegeven, had wel veel belangstelling getrokken, maar het applaus voor een zoo bijzonder stuk en een zoo bijzondere voorstelling had vijfmaal overtuigender behooren te zijn Er werden fraaie bloemen opgedragen.

M.t.B.