De schaduw
Tooneelspel van Dario Niccodemi
Tooneelgroep Het Masker

‘De Schaduw’ is een beproefd voorbeeld van een beproefd genre tooneel: het ‘speelstuk.’ Men voelt aan alle kanten, dat het door den schrijver werd geschreven voor een schouwburgpubliek, en als zoodanig bezit het vele, zoo niet alle ingrediënten voor het succes.. aangenomen natuurlijk, dat de hoofdrol met zooveel meesterschap vervuld wordt als dat door Else Mauhs geschiedt. De term ‘speelstuk’ beteekent, dat een in de kern romantisch (melodramatisch) gegeven met zooveel talent voor de planken wordt verwerkt, dat de toeschouwer door het spel bereid is ook de onwaarschijnlijkheden te aanvaarden, ook al weet hij wel, dat de werkelijkheid er eenigszins anders uitziet: een kunst op zichzelf dus, deze wijze van tooneelschrijven, en voor dengene, die het sterke spel als eersten factor beschouwt, een ideale kunst.

In ‘De Schaduw’ is het gegeven de wonderbaarlijke genezing van een vrouw, die zes jaar lang verlamd was. Aan welke oorzaken dit wonder moet worden toegeschreven blijkt niet, maar in principe zijn zulke dingen zeker mogelijk, al weet ik niet, in hoeverre hier de ziektegeschiedenis deskundig verantwoord is. De auteur legt trouwens niet hierop den nadruk, maar op de tragedie, die van de ‘wederopstanding’ van Berthe Tregnier het gevolg is, op de illusies die erdoor verstoord worden, op den schok, dien Berthe moet ondergaan, als zij ontdekt, dat haar man al drie jaar lang met een andere vrouw leeft, die zelfs een kind van hem heeft. De groote scène komt in het met kennis van zaken gecomponeerde tweede bedrijf, waarin Berthe haar geluk meent te herwinnen en het op hetzelfde moment door de vreeselijke ontdekking weer verliest. Zij wordt door haar nieuwe gezondheid ontbolsterd, zij moet de wreedheid van de realiteit in zich opnemen.. en zij besluit tot de ziekte terug te keeren, haar rol van zieke althans te hervatten. Dit laatste moment is volkomen melodrama; de tweede acte geeft het conflict reeds compleet genoeg om ons ervan te overtuigen, dat een oplossing uit de moeilijkheden eigenlijk tot het rijk der onmogelijkheden behoort.

Karakteristiek voor het sterke ‘speelstuk’ is de wijze, waarop de schrijver deze centrale vrouwenfiguur behandelt; hij idealiseert haar, voor zoover noodig, maar hij laat ook haar vrouwelijke vasthoudendheid uitkomen, die zich onder invloed van de ontdekking in een bijna hysterisch te noemen aanval op den man en zijn maitresse (haar eigen vriendin Hélène Tréville) ontlaadt. In hoeverre is zij trouwens een hysterica, deze Berthe? Hangt haar genezing met haar constitutie samen? Of wil de schrijver deze genezing liever als een mirakel ‘pure’ beschouwd zien? Vermoedelijk wel, want ondanks haar heftige uitbarstingen is het laatste bedrijf een getuigenis van een nederlaag, die zich tot berusting schijnt te sublimeeren, en ook deze terugkeer tot de rol van zieke moet wel een wonder zijn, waarvoor de wetenschap niet dadelijk een verklaring zou weten, dunkt mij. Deze en andere tegenstellingen verdraagt het ‘speelstuk’ echter, omdat het er op geschreven is.

* * *

Het accent valt ditmaal wel bijzonder sterk op het spel van Else Mauhs, die de heele opvoering beheerscht door haar creatie van de genezen vrouw. De rol ligt haar uitstekend, en met name het tweede bedrijf geeft haar gelegenheid haar talenten volledig te ontplooien. De vrouw, die haar gezondheid heeft herkregen, die nu argeloos haar geluk wil gaan hervinden, die door de zes jaar ziekte in een wolk van illusies heeft geleefd en stap voor stap moet ontdekken, wat langs haar heen is gegaan en zich toch onherroepelijk voltrok.... die vrouw weet Else Mauhs werkelijk te doen leven met alle kracht van haar temperament, varieerend tusschen de verrukking van de genezene en de vasthoudendheid van de hyena, die zelfs het onmogelijke vast wil houden tot elken prijs. Deze tweede acte is het hoogtepunt, de derde is naspel. Tegenover deze geladen rol is de echtgenoot van John Gobau (ook de regisseur van deze opvoering) wel wat neutraal-conventioneel; men zou zich veel persoonlijker tegenspel kunnen voorstellen dan de correcte (overigens zeer sobere) reacties van dezen schildergentleman. Willy Haak speelt verdienstelijk Hélène Tréville, de vrouw van het gezonde tegenwicht; Ko Arnoldi vervult bescheiden de rol van den in schijn cynischen, maar in wezen trouwen vriend; Cruys Voorbergh blijft als dokter ditmaal op het tweede plan. Georgette Reyewsky en Lize Servaes zorgen voor eenig ‘bijwerk’.

Een goed bezette schouwburg heeft geestdriftig geapplaudisseerd; een hulde, die zich terecht op mevr. Mauhs concentreerde.

M.t.B.