Nieuwe uitgaven

Dé van der Staay, Miniaturen (C.A.J. van Diskoeck, Bussum 1933).

Deze lieve miniatuurtjes van mej. van der Staay doen het vermoeden bij ons geboren worden, dat zij de sprookjes van Andersen goed gelezen heeft en eigenlijk heel slecht. Men vindt hier n.l. den toon van den onnavolgbaren Deen in het suikerzoete gecopieerd en daardoor versuikerd terug; wat aan de sprookjes van Andersen zijn bijzondere waarde geeft, is de verrassing van het fantastische, dat gemotiveerd wordt door een ondergrond van groote menschenkennis. Bij mej. van der Staay ontbreekt die laatste factor, en daardoor lijkt zij op Andersen, zooals een porseleinen herderinnetje wel wat op een levende vrouw lijkt.

‘Er zijn mannen en vrouwen als beeldjes van teer Saksisch porselein en als slappe stopverf-Tinussen’, zegt mej. van der Staay zelf in haar boekje. Welnu, wij zouden geen oogenblik aarzelen bij welke categorie wij haar moesten indeelen; alleen zijn hier en daar barsten van het porselein wel met stopverf aangevuld.

R. de Vries-Brandon, Als kinderen Roepen (André Blitz, Amsterdam z.j.).

‘Henk keek haar in ’t vertrokken gezicht. Hij werd nog bleeker dan hij was en trachtte zijn arm los te maken. Zijn oogen kregen ’n mildere uitdrukking. “Henk”, begon ze opnieuw, “laat me toch niet zóó weggaan… zóó… zóó… na al ’t mooie dat er tusschen ons is geweest.”

“Loek!”

“Henk, ik kán niet anders, ik zou geen rust hebben gehad”’ etc. Ik vermoed, dat de lezer na dit citaat al wel begrijpt, dat de roman van mevr. de Vries-Brandon zeer geschikt is om op St. Nicolaas geschonken te worden aan het nichtje, dat graag eens een boek leest, ‘maar niet van die onbegrijpelijke boeken’. En omdat het nu toch bijna St. Nicolaas is, zal ik het hier maar bij laten.

Edna Marson, Zesdaagsche (Scheltens en Giltay, A'dam z.j.).

Treinlectuur zonder andere pretentie dan deze: den tijd verdrijven door een geschiedenis, die samenhangt met wat door den titel voor iedereen volkomen duidelijk wordt gemaakt.

J.M. Selleger-Elout, Ruth Teiling (N.V. Servire, Den Haag 1933).

De jeugd in haar verhouding tot de oudere generatie en tot de problemen ‘van dezen tijd’ is een onderwerp, dat vooral vele schrijfsters in beweging bracht en brengt. Maar hoe vaak vindt men een bevredigende oplossing en een zuivere weergave van het probleem?

In Ruth Teiling is het vraagstuk zeer simplistisch gesteld. Natuurlijk een schrander, ‘gevoelig’ meisje, even natuurlijk ouders, die haar niet begrijpen; en dit alles heeft nog natuurlijke belangrijke ontspooringen ten gevolge. Aan den eenen kant raakt Ruth verzeild onder genotzieke jongelui met kapitaal, aan den anderen kant voelt zij zich door idealistische gevoelens gedwongen, aansluiting te zoeken bij de N.B.A.S. en zij toont roeping voor de straatcolportage. Conflicten genoeg dus! Maar de schrijfster behandelt haar materie werkelijk wat al te naïef: men leeft grootendeels onder boekenfiguren, die men niet wenscht te aanvaarden.

Men zegt, dat mevrouw Selleger alleraardigste kinderboeken schrijft. Ik heb ze, vanwege mijn leeftijd, niet gelezen, maar zou haast vermoeden, dat haar talenten daar een betere kans krijgen.

M.t.B.